ECLI:NL:CBB:2018:162
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen besluit minister inzake GLB-vergroeningsbetaling en inzaaidatum vanggewassen
In deze zaak heeft de maatschap [appellante] beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de basis- en vergroeningsbetaling voor 2015. De minister had bij besluit van 25 juni 2016 het bedrag vastgesteld dat appellante zou ontvangen, maar bij het bestreden besluit van 16 maart 2017 werd het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Appellante stelde dat zij door overmacht, veroorzaakt door extreme weersomstandigheden, niet in staat was om de vanggewassen tijdig in te zaaien. De minister betwistte dit en stelde dat appellante niet had aangetoond dat zij aan de vergroeningsvoorwaarden voldeed. Tijdens de zitting op 28 februari 2018 was appellante niet aanwezig, maar de minister was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
De rechtbank oordeelde dat appellante niet had aangetoond dat de weersomstandigheden in haar regio vergelijkbaar waren met die in de brief van de staatssecretaris van 2 oktober 2015, waarin uitstel van de inzaaidatum werd geboden. De neerslaggegevens toonden aan dat appellante niet in een gebied lag dat in aanmerking kwam voor uitstel. Bovendien had appellante niet aangetoond dat zij de juiste vanggewassen had ingezaaid op perceel 2, omdat zij slechts een factuur voor Japanse haver had overgelegd, terwijl zij had moeten aantonen dat zij een mengsel van toegestane vanggewassen had gebruikt.
Het College van Beroep voor het Bedrijfsleven verklaarde het beroep ongegrond, omdat appellante niet voldeed aan de vergroeningsvoorwaarden en de minister terecht een verlaging van de vergroeningsbetaling had toegepast. De uitspraak werd gedaan op 11 april 2018.