ECLI:NL:CBB:2018:135
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening inzake fosfaatrechten onder de Meststoffenwet
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 2 mei 2018 uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening van een vennootschap onder firma, die zich richtte tegen een besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Het primaire besluit, genomen op 3 januari 2018, stelde de fosfaatrechten van de verzoekster vast op 4.309 kilogram. De verzoekster had bezwaar gemaakt tegen dit besluit en vroeg om toepassing van de knelgevallenregeling, omdat zij meende dat zij in aanmerking kwam voor een verhoging van haar fosfaatrecht. De verzoekster had haar bedrijf verplaatst en stelde dat zij op grond van de wet recht had op een verhoging van haar fosfaatrechten.
Tijdens de zitting op 25 april 2018 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De voorzieningenrechter overwoog dat, op basis van de Algemene wet bestuursrecht, een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. Echter, de voorzieningenrechter oordeelde dat de verzoekster niet voldoende had aangetoond dat zij in aanmerking kwam voor de gevraagde verhoging van haar fosfaatrechten. De voorzieningenrechter merkte op dat er veel bijzonderheden waren die de minister bij zijn beoordeling moest betrekken en dat de termijn voor het nemen van een besluit op het bezwaar nog niet was verstreken.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat de feiten en omstandigheden onvoldoende aanleiding gaven voor het treffen van een dergelijke maatregel. De verzoekster kreeg geen proceskostenveroordeling toegewezen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 2 mei 2018.