Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 24 april 2018 in de zaak tussen
V.O.F. [naam 1] , te [plaats] , appellante
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder(gemachtigde: mr. M.M. de Vries).
Procesverloop
Overwegingen
1.5 Appellante is het in bezwaar niet eens met de door verweerder opgelegde korting op de vergroeningsbetaling. Daartoe voert appellante aan dat verweerder ten onrechte heeft vastgesteld dat de totale oppervlakte bouwland 10,09 ha bedraagt. Appellante stelt dat zij de oppervlakte van de percelen 6 en 8 in de Gecombineerde opgave 2015 te groot heeft opgegeven, omdat daarop respectievelijk een poel en een gedeelte van een sloot zijn gelegen die niet als landbouwgrond kunnen worden aangemerkt. Indien deze elementen bij het vaststellen van de oppervlakte subsidiabele landbouwgrond in mindering worden gebracht, bedraagt volgens appellante de totale oppervlakte snijmais 9,42 ha en daardoor de totale oppervlakte bouwland 9,95 ha. Appellante stelt zich dan ook op het standpunt dat, nu de totale oppervlakte bouwland minder dan 10 ha bedraagt, zij moet worden vrijgesteld van de eisen van gewasdiversificatie. Zij vraagt verweerder om het primaire besluit te herzien en de volledige vergroeningsbetaling alsnog uit te betalen.
Verweerder heeft de geconstateerde subsidiabele oppervlakte van deze percelen overeenkomstig deze opgave vastgesteld. In bezwaar verzoekt appellante verweerder de oppervlakte van deze percelen kleiner vast te stellen vanwege de aanwezigheid van niet-subsidiabele elementen, zoals een poel en een gedeelte van een sloot. Het College begrijpt dit betoog van appellante aldus dat zij wil dat verweerder afwijkt van hetgeen appellante in de Gecombineerde opgave zelf heeft opgegeven. Voor wijziging van de aanvraag is, gelet op het moment waarop deze aanvraag is gedaan, alleen plaats indien sprake is van een kennelijke fout in de zin van artikel 4 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 809/2014 van de Commissie van 17 juli 2014 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem, plattelandsontwikkelingsmaatregelen en de randvoorwaarden (Verordening 809/2014). Op grond van deze bepaling mag de bevoegde autoriteit kennelijke fouten slechts erkennen indien deze gemakkelijk kunnen worden geconstateerd bij een administratieve controle van de informatie in de steunaanvraag.
In vaste jurisprudentie heeft het College deze benadering aanvaardbaar geoordeeld.