3.1.In dit geding is de volgende wet- en regelgeving van belang.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de Richtlijn 2000/29/EG van de Raad van 8 mei 2000 (Fytorichtlijn) stelt elke lidstaat de Commissie en de andere lidstaten onverwijld schriftelijk in kennis van, voor zover thans van belang, het voorkomen van in bijlage I, deel A, rubriek II, genoemde schadelijke organismen op een deel van zijn grondgebied waar de aanwezigheid ervan tot dan toe niet bekend was. In die bepaling is verder vermeld dat de lidstaat alle noodzakelijke maatregelen neemt om de schadelijke organismen uit te roeien of, indien dat niet mogelijk is, in te dijken. RS is vermeld in voormelde bijlage, Rubriek II: “schadelijke organismen waarvan bekend is dat zij in de gemeenschap voorkomen en die risico's opleveren voor de gehele gemeenschap”, onder c: “Bacteriën”, onder 2: “Ralstonia solanacearum (Smith) Yabuuchi et al.”
Plantenziektenwet (PZW)
artikel 1
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
e. "schadelijke organismen": voor planten of plantaardige produkten schadelijke organismen van dierlijke of plantaardige aard, alsmede virussen, mycoplasma's, viroïden, rickettsia’s of andere ziekteverwekkers; (..)
1. Ter voorkoming van het optreden en van de verbreiding van schadelijke organismen en ter bestrijding daarvan kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regelen worden gesteld omtrent:
a. het telen, oogsten en rooien van planten, het geven van een bepaalde bestemming aan planten of plantaardige produkten en het kenmerken, onder verzegeling brengen, bewaren, voorhanden of in voorraad hebben, verhandelen, verplaatsen, vervoeren, bewerken, behandelen en vernietigen of anderszins onschadelijk maken van planten en plantaardige produkten, daarvoor gebruikt verpakkingsmateriaal, schadelijke organismen, grond of andere cultuurmedia en resten daarvan en afval van planten en plantaardige produkten;
(…)
2 Onze Minister is bevoegd in het belang van de bestrijding van schadelijke organismen regelen, als in het eerste lid bedoeld, te stellen voor een termijn van ten hoogste vier maanden.
3 Indien een onmiddellijke voorziening geboden is, is Onze Minister bevoegd om, voor een termijn van ten hoogste vier maanden, ten aanzien van individuele gevallen voorschriften te geven betreffende hetgeen in het eerste lid is vermeld.
Besluit bestrijding schadelijke organismen (BBSO)
artikel 1
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. partij: hoeveelheid planten of plantaardige produkten, al dan niet met aanhangende grond of andere cultuurmedia, of resten daarvan of afval van deze planten of plantaardige produkten; (...)
c. een door schadelijk organisme aangetaste partij: een partij waarop of waarin op enigerlei wijze een schadelijk organisme voorkomt; (...)
1. De eigenaar of houder van een partij, aan wie door Onze Minister is medegedeeld, dat die partij geheel of gedeeltelijk door een schadelijk organisme is aangetast of verdacht wordt daardoor te zijn aangetast, is verplicht overeenkomstig de hem door Onze Minister gedane aanzegging, op de daarbij voorgeschreven wijze en binnen dan wel gedurende de daarbij gestelde termijn:
a. de planten van deze partij te oogsten of te rooien;
b. de planten of plantaardige produkten van deze partij een door Onze Minister bepaalde bestemming te geven, of
c. deze partij, het daarvoor gebruikte verpakkingsmateriaal of de schadelijke organismen afkomstig van deze partij te bewaren, te verplaatsen, te vervoeren, te bewerken, te behandelen of te vernietigen of anderszins onschadelijk te maken.
(...)