2.6In artikel 44, eerste lid, van Verordening 1307/2013 - voor zover hier van belang - is bepaald dat indien het bouwland van de landbouwer tussen 10 en 30 hectaren omvat en een aanzienlijk deel van het jaar of een aanzienlijk deel van de gewascyclus niet volledig wordt beteeld met gewassen die onder water staan, op dat bouwland ten minste twee verschillende gewassen worden geteeld. Het hoofdgewas bestrijkt niet meer dan 75% van dat bouwland.
In het tweede lid van dat artikel is bepaald dat onverminderd het vereiste aantal gewassen uit hoofde van het eerste lid, de daarin vastgestelde bovengrenzen niet van toepassing zijn op bedrijven indien grassen of andere kruidachtige voedergewassen of braakliggend land meer dan 75% van het bouwland bestrijken. In dat geval bestrijkt het hoofdgewas op het overblijvende akkerbouwareaal niet meer dan 75% van dat overblijvende bouwland, uitgezonderd indien dit overblijvende areaal met grassen of andere kruidachtige voedergewassen is begroeid of braak ligt.
In het derde lid van dat artikel is bepaald dat het eerste en tweede lid niet van toepassing zijn op bedrijven:
a. a) waar meer dan 75% van het bouwland wordt gebruikt voor de productie van grassen of andere kruidachtige voedergewassen, braak ligt of voor een combinatie daarvan wordt gebruikt, mits het akkerbouwareaal dat daar niet onder valt, niet meer dan 30 hectare beslaat;
b) waar meer dan 75% van het subsidiabele landbouwareaal blijvend grasland is, wordt gebruikt voor de productie van grassen of andere kruidachtige voedergewassen of gedurende een aanzienlijk deel van het jaar of een aanzienlijk deel van de gewascyclus wordt beteeld met gewassen die onder water staan of voor een combinatie daarvan wordt gebruikt, mits het akkerbouwareaal dat daar niet onder valt, niet meer dan 30 hectare beslaat;
c) waar meer dan 50% van de arealen bouwland door de landbouwer niet zijn aangegeven in zijn steunaanvraag voor het voorgaande jaar en, blijkens een geospatiale vergelijking van de steunaanvragen, alle bouwland wordt beteeld met een ander gewas dan in het voorgaande kalenderjaar;
d) die gelegen zijn in gebieden ten noorden van 62°NB en bepaalde aangrenzende gebieden. Indien het bouwland van die bedrijven meer dan 10 hectaren omvat, worden op dat bouwland ten minste twee gewassen geteeld en geen van deze gewassen bestrijkt meer dan 75% van het bouwland tenzij het hoofdgewas grassen of andere kruidachtige voedergewassen is of wanneer het land braak ligt.
In het vierde lid van artikel 44 is bepaald dat voor de toepassing van dit artikel onder een ‘gewas’ het volgende wordt verstaan:
a. a) teelt van een geslacht dat is opgenomen in de botanische gewassenclassificatie;
b) teelt waarvan de soort behoort tot de Brassicaceae, Solanaceae of Cucurbitaceae;
c) land dat braak ligt;
d) grassen of andere kruidachtige voedergewassen.
Winter- en zomergewassen worden als afzonderlijke gewassen beschouwd, ook al behoren zij tot hetzelfde geslacht.