Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 19 maart 2018 in de zaak tussen
[naam 1] , h.o.d.n. Melkveebedrijf [naam 2] , te [plaats] , appellant
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder
Procesverloop
.
Overwegingen
€ 36.507,16 (in aanmerking genomen oppervlakte 90,01 ha) aan basisbetaling en € 6.710,25 aan vergroeningsbetaling (in aanmerking genomen oppervlakte 38,20 ha), verminderd met enkele kortingen. Aan dit besluit heeft verweerder - voor zover hier van belang - ten grondslag gelegd dat appellant niet (volledig) aan de vergroeningseisen voldoet. Appellant is niet vrijgesteld van de eisen die aan gewasdiversificatie worden gesteld. Hij voldoet niet (volledig) aan de eisen die aan de gewasdiversificatie worden gesteld. Om die reden is de voor uitbetaling van de vergroeningsbetaling in aanmerking te nemen vergroeningsoppervlakte verlaagd met 25,91 ha. Daarbij heeft verweerder, voor zover hier van belang, vastgesteld dat de percelen 2, 3, 5, 23, 26, 27 en 31 niet in aanmerking kunnen worden genomen bij de berekening ter zake van de gewasdiversificatie, omdat deze percelen zijn geconstateerd als blijvend grasland en blijvend grasland niet kan worden aangemerkt als bouwland. Voor de berekening ter zake van de gewasdiversificatie moet worden uitgegaan van het aantal geconstateerde hectaren bouwland (51,81 ha).
2.1 In artikel 43, eerste lid, van Verordening 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (Verordening 1307/2013) is bepaald dat landbouwers die recht hebben op een betaling in het kader van de basisbetalingsregeling of de regeling inzake een enkele areaalbetaling op al hun subsidiabele hectaren in de zin van artikel 32, tweede tot en met vijfde lid, van Verordening 1307/2013, de in het tweede lid van artikel 43 bedoelde klimaat- en milieuvriendelijke landbouwpraktijken of de in het derde lid van dit artikel bedoelde gelijkwaardige praktijken in acht nemen. In het tweede lid van artikel 43 van Verordening 1307/2013 is bepaald dat de in het eerste lid van artikel 43 bedoelde klimaat- en milieuvriendelijke landbouwpraktijken het volgende inhouden:
a) gewasdiversificatie;
In het vierde lid van dit artikel is bepaald dat voor de toepassing van dit artikel onder een ‘gewas’ het volgende wordt verstaan:
Het Collegestelt ambtshalve vast dat verweerder in het bestreden besluit niet heeft besloten op de bezwaren van appellant met betrekking tot perceel 27. Uit het verweerschrift is echter gebleken dat verweerder perceel 27 wel bij zijn heroverweging in bezwaar heeft betrokken en dat hij het in het primaire besluit ingenomen standpunt handhaaft dat perceel 27 als blijvend grasland moet worden aangemerkt. Desgevraagd heeft verweerder dit ook ter zitting bevestigd. Het College zal de gronden van appellant met betrekking tot perceel 27 daarom bij zijn beoordeling betrekken.
,dat door hem wordt ingezaaid als vanggewas
,maait en oogst. Na 15 mei scheurt en ploegt hij de grond om snijmais te telen. Omdat er tussentijds een ander gewas op de percelen is geteeld, is er volgens appellant sprake van vruchtwisseling op die percelen en kan er daarom geen sprake meer zijn van blijvend grasland. Deze percelen moeten derhalve als bouwland worden aangemerkt en in aanmerking worden genomen bij de berekening van de gewasdiversificatie, aldus appellant. Appellant stelt de percelen 26 en 31 pas sinds ongeveer twee jaar in eigendom te hebben en niet te weten of zijn rechtsvoorgangers deze percelen als tijdelijk of blijvend grasland in gebruik hadden.