In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 5 maart 2018, in de zaak tussen V.O.F. [naam 1] en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, staat de toewijzing van betalingsrechten centraal. Appellante, een actieve landbouwer, had in 2015 twee percelen verhuurd aan [naam 4], eveneens een actieve landbouwer. De appellante had een private overeenkomst gesloten met [naam 4] en deze overeenkomst niet vermeld in zijn Gecombineerde opgave 2015. De minister had aan appellante 38,91 betalingsrechten toegewezen, maar zonder rekening te houden met de private overeenkomst. Appellante stelde dat de minister ten onrechte geen rekening had gehouden met deze overeenkomst, omdat deze niet door beide partijen in de Gecombineerde opgave was opgegeven.
Het College oordeelt dat voor de toewijzing van betalingsrechten aan appellante, een aanvraag van de verhuurder voldoende is. De minister had de aanvraag van appellante niet mogen weigeren op basis van het feit dat de huurder de private overeenkomst niet had bevestigd in zijn opgave. Het College concludeert dat de betalingsrechten, die overeenkomen met de verhuurde percelen, aan appellante hadden moeten worden toegewezen. Het bestreden besluit is in strijd met de relevante verordening en het beroep van appellante wordt gegrond verklaard.
Het College vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens wordt de minister veroordeeld in de proceskosten van appellante, vastgesteld op € 1.002,-.