2.4Het College stelt vast dat op de luchtfoto’s van perceel 4 zichtbaar is dat de afgewezen oppervlakte duidelijk anders van kleur en structuur is dan de naastgelegen oppervlakte die als blijvend grasland is goedgekeurd. De afgekeurde strook lijkt een onverhard pad dat niet is begroeid met gras. Appellant heeft foto’s van verschillende delen van de afgewezen oppervlakte overgelegd. De foto’s 1, 2, 4, 5 tonen een grotendeels met groen begroeide strook grond met een breedte van ongeveer zeven tot tien meter die door koeien wordt begraasd. De niet begroeide delen zijn een tweetal sporen. Op die foto’s is ook te zien dat de strook deels is begroeid met een ander gewas dan gras. Naar het oordeel van het College geven deze foto’s een ander beeld van de afgewezen oppervlakte dan de luchtfoto’s. Appellant heeft toegelicht dat de koeien overdag vrij tussen de stal en het op dat moment ter beschikking gestelde stuk weiland kunnen lopen via de strook grond. Deze strook staat dan ook ter vrije beschikking van de koeien en wordt ook begraasd. Van een van de weide afgescheiden strook grond is dan ook geen sprake. Gelet op de door appellant overgelegde foto’s en het door hem toegelichte gebruik van de afgewezen oppervlakte, heeft verweerder naar het oordeel van het College onvoldoende onderzocht of de volledige strook grond die is afgekeurd niet is aan te merken als landbouwareaal, zodat het besluit ook niet wordt gedragen door de daaraan ten grondslag gelegde motivering. Dat betekent dat het betreden besluit voor zover het ziet op het besluit van 15 december 2015 is genomen is genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Deze beroepsgrond slaagt.
3. Het primaire besluit van 29 december 2015 is gebaseerd op dat van 15 december 2015. Daarom is het bestreden besluit, voor zover daarbij het bezwaar van appellant tegen het besluit van 29 december 2015 ongegrond is verklaard, eveneens onvoldoende zorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd, zodat het beroep ook in zoverre slaagt.
4. Gelet op dat wat in 2.4 en 3 is overwogen, is het beroep gegrond. Het College ziet geen mogelijkheid om het geschil finaal te beslechten. De door appellant overgelegde foto’s van de afgewezen oppervlakte en het door hem toegelichte gebruik van die grond vormen reden de grenzen van perceel 4 te herbeoordelen. Aan de hand van enkel de gedingstukken kan dat niet worden gedaan. Verweerder heeft ter zitting verzocht de bestuurlijke lus niet toe te passen. Het bestreden besluit zal worden vernietigd en verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Met het oog daarop overweegt het College nog het volgende. Verweerder heeft perceel 4 in het bestreden besluit voor 4,61 ha goedgekeurd, terwijl in het primaire besluit van 15 december 2016 nog 4,62 ha als goedgekeurde oppervlakte staat genoemd. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat het bestreden besluit zo moet worden gelezen dat perceel 4 voor 4,62 ha is goedgekeurd.
5. Het College veroordeelt verweerder in de door appellant voor het beroep gemaakte proceskosten. De door appellante gevraagde reiskosten worden vastgesteld op (€ 50,80 voor een treinretour, € 23,52,- voor 84 gereden kilometers van en naar het treinstation, en € 8,53,- aan parkeerkosten). Appellant heeft verder verzocht om vergoeding van verletkosten in verband met het bijwonen van de zitting van het College op 25 januari 2017. De door appellant verzochte verletkosten worden begroot op € 63,-. Daarbij is uitgegaan van de door appellant opgegeven negen uur en een (forfaitair) bedrag van € 7,- per uur, nu een onderbouwing van het door appellant gestelde uurtarief van € 42,50,- ontbreekt. De door appellante opgegeven kosten voor uittreksels van € 8,35 voor het versturen van aangetekende post en € 1,- voor het maken van fotokopieën komen niet voor vergoeding in aanmerking omdat dit geen kosten zijn als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder e, van het Besluit proceskosten bestuursrecht.