3.2Verweerder betoogt samengevat dat uit het Andibel-arrest volgt dat een plaatsingsbesluit moet zijn gebaseerd op een ‘uitgebreid onderzoek dat bovendien berust op de meest betrouwbare wetenschappelijke gegevens die beschikbaar zijn en de meest recente resultaten van het internationale onderzoek’. Verweerder hoeft derhalve niet zelf onderzoek te doen, maar mag uitgaan van de meest recente beschikbare informatie en daarop gebaseerde adviezen van stakeholder-experts (PEC), de NVWA en de PAC. Daardoor is gewaarborgd dat aan de in de rechtspraak van het Hof genoemde beginselen van zorgvuldigheid, deskundigheid en onafhankelijkheid wordt voldaan. Het feit dat de PEC bestaat uit vertegenwoordigers van stakeholders doet niet af aan de objectiviteit van de risico-inschatting van de PEC. De procedure is zo ingericht dat eventuele eigen belangen van deze stakeholders geen rol kunnen spelen bij de beoordeling van de PEC. De risico-inschatting van de PEC is volgens verweerder slechts één van de elementen die bij het bestreden besluit is meegenomen. Daarnaast wordt gebruikgemaakt van het door de NVWA ingeschatte zoönoserisico voor de soort en het plaatsingsadvies van de PAC. Verweerder handhaaft voor het overige hetgeen in het bestreden besluit is vermeld.
4. Het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) luidt voor zover van belang als volgt:
“Artikel 34
Kwantitatieve invoerbeperkingen en alle maatregelen van gelijke werking zijn tussen de lidstaten verboden.
Artikel 36
De bepalingen van de artikelen 34 en 35 vormen geen beletsel voor verboden of beperkingen van invoer, uitvoer of doorvoer, welke gerechtvaardigd zijn uit hoofde van bescherming van de openbare zedelijkheid, de openbare orde, de openbare veiligheid, de gezondheid en het leven van personen, dieren of planten, het nationaal artistiek historisch en archeologisch bezit of uit hoofde van bescherming van de industriële en commerciële eigendom. Deze verboden of beperkingen mogen echter geen middel tot willekeurige discriminatie noch een verkapte beperking van de handel tussen de lidstaten vormen.”
De Wet dieren luidt, voor zover van belang, als volgt:
“Artikel 2.2. Houden van dieren
1. Het is verboden dieren te houden die niet behoren tot door Onze Minister aangewezen diersoorten of diercategorieën.
(…)
4. De hoofdstukken 6, 7 en 8 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing op de aanwijzing, bedoeld in het eerste lid.”
Het Besluit houders van dieren luidt, voor zover van belang, als volgt:
“Artikel 1.4. Criteria voor aanwijzing diersoorten of diercategorieën op positieflijst
1. De criteria, bedoeld in artikel 2.2, tweede lid, van de wet, zijn:
a. dieren:
1° van de desbetreffende diersoort of diercategorie kunnen zonder specialistische kennis en vaardigheden worden gehouden, gelet op:
i de mate waarin het dier behoefte heeft aan bewegen en een specifieke leefomgeving;
ii de gemiddelde grootte van het dier op volwassen leeftijd;
iii de behoefte van het dier aan periodes van activiteit of inactiviteit gedurende een dag of een seizoen;
iv de behoeften van het dier met betrekking tot foerageren en eten, waaronder de rantsoensamenstelling;
v de mate waarin het dier behoefte heeft aan veiligheid en schuilgelegenheid;
vi de behoeften van het dier met betrekking tot voortplanting en grootbrengen van jongen;
vii de behoefte van het dier met betrekking tot schoonmaakgedrag;
viii de sociale of biosociale behoeften van het dier;
ix de mate waarin het dier behoefte heeft aan prikkels en afleiding, of
2° behoren tot een diersoort of diercategorie die bij artikel 2.1 zijn aangewezen, of
b. het houden van dieren van de desbetreffende diersoort of diercategorie:
1° levert geen onaanvaardbare mate van gevaar op voor mens of dier,
2° is niet verboden bij artikel 13, of 14, derde lid, van de Flora- en Faunawet in samenhang met artikel 75 van die wet, of
3° levert gelet op de subonderdelen i tot en met ix van onderdeel a, onder 1°, geen onaanvaardbare aantasting op van het welzijn of de gezondheid van die dieren.
2 Het verbod, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, van de wet, is uitsluitend van toepassing op zoogdieren.”
De Regeling luidt, voor zover van belang, als volgt:
“Artikel 2.1. Positieflijst (huisdierenlijst)
Als diersoorten en diercategorieën als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, van de wet worden aangewezen de diersoorten en diercategorieën, genoemd in bijlage 1.
(…)
Bijlage 2
(…)
Tabel 3
Diersoorten die niet worden aangewezen als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, van de Wet dieren
Nederlandse naam
Datum waarop het verbod in werking treedt
Mazama americana
Rood spieshert
1 april 2015
Mazama bororo
Klein rood spieshert
1 april 2015
Mazama bricenii
Merioa spieshert
1 april 2015
Mazama chunyi
Dwergspieshert
1 april 2015
Mazama gouazoubira
Grijs spieshert
1 april 2015
Mazama nana
Pygmeespieshert
1 april 2015
Mazama pandora
Yucatan bruin spieshert
1 april 2015
Mazama rufina
Bruin spieshert
1 april 2015
Mazama temama
Centraal Amerikaans rood spieshert
1 april 2015
Muntiacus atherodes
Gele borneomuntjak
1 april 2015
Muntiacus crinifrons
Zwarte muntjak
1 april 2015
Muntiacus feae
Tibetaanse muntjak
1 april 2015
Muntiacus gongshanensis
Gongshanmuntjak
1 april 2015
Muntiacus muntjak
Indische muntjak
1 april 2015
Muntiacus puhoatensis
Pu Hoat muntjak
1 april 2015
Muntiacus putaoensis
Bladmuntjak
1 april 2015
Muntiacus rooseveltorum
Yunnanmuntjak
1 april 2015
Muntiacus truongsonensis
Truongsonmuntjak
1 april 2015
Muntiacus vuquangensis
Reuzemuntjak
1 april 2015
Ten aanzien van de positieflijst-systematiek vermeldt de Nota van Toelichting bij de Regeling (Stcrt 2015, 2934, p. 6, 7 en 8) voor zover van belang het volgende:
“Aan Wageningen Universiteit Livestock Research (verder ook: WUR) is (…) is de opdracht gegeven om criteria op te stellen en te adviseren over een systematiek waarmee de positieflijst zoogdiersoorten kan worden samengesteld. De systematiek diende tevens te voldoen aan het door het Hof van Justitie van de Europese Unie gewezen Andibel arrest uit 2008 (…), waarin criteria zijn opgenomen waaraan de toepassing van een positieflijst voor zoogdieren dient te voldoen.
(…)
De in 2012 uitgevoerde beoordelingen en de in 2013 opgestelde positieflijst hebben geleid tot diverse op- en aanmerkingen vanuit het maatschappelijke veld.
Wageningen UR Livestock Research is in 2014 gevraagd om op basis van de eerder versie van de systematiek de aanwezigheid en ernst van deze risico’s per diersoort in te schatten en om recente inzichten en beleidskeuzes zodanig te verwerken in een bijgestelde versie van de systematiek, dat deze praktisch haalbaar is en leidt tot betrouwbare en maatschappelijk gedragen uitkomsten. Wageningen UR Livestock Research heeft de methode in de tweede helft van 2014 uitgewerkt tot een werkwijze waarmee op een inzichtelijke, consequente en verantwoorde manier een weloverwogen welzijn- en gezondheidsrisico-inschatting voor het dier en een inschatting van het risico van gevaar kan worden opgesteld.
(…)
Ten behoeve van een besluit een diersoort aan te wijzen of niet aan te wijzen wordt een diersoort beoordeeld. Allereerst wordt door de Positieflijst Expert Commissie (PEC), een commissie bestaande uit stakeholdersexperts, een technische inschatting gemaakt van het risico op welzijnsaantasting bij het dier en gevaar op letsel bij de mens aan de hand van in de literatuur aangetroffen bevindingen per in artikel 1.4 van het Besluit houders van dieren vermeld criterium.
De in de literatuur aangetroffen bevindingen worden met vindplaats per diersoort door de stakeholders-experts vermeld in een zogenoemd excerpt. De bevindingen kunnen afkomstig zijn uit de wetenschappelijke en niet wetenschappelijke literatuur waarbij in principe wetenschappelijke literatuur meer gewicht in de schaal zal leggen dan niet wetenschappelijke literatuur. Persoonlijke waarnemingen kunnen daarnaast worden meegewogen maar zullen de bevindingen uit de literatuur niet kunnen weerleggen. Vervolgens wordt aan de hand van deze bevindingen een risico-inschatting gegeven waarbij indien er geen consensus is binnen de PEC, het ook mogelijk is beargumenteerd individuele risico-inschattingen op te maken. Deze gegevens worden vervolgens verwerkt in een diersoortbeoordelingsformulier. Zowel het excerpt, de argumentenkaart als beoordelingsformulier worden vervolgens naar de Positieflijst Advies Commissie (PAC) gestuurd. In combinatie met het door de NVWA opgestelde zoönoserisico voor de soort stelt de PAC het definitieve plaatsingsadvies op. De PAC bestaat uit onafhankelijke specialisten op het gebied van diergedrag, zoönose en diergezondheid en zal per soort een van de volgende adviezen uitbrengen:
a. soort is goed te houden onder de al geldende algemene houderijvoorschriften uit de Wet dieren en het Besluit houders van dieren, die redelijkerwijs door iedere houder ingevuld kunnen worden (tabel 1);
b. soort is alleen met speciale kennis en kunde van de houder en onder specifieke houderijvoorschriften te houden (tabel 2);
c. een soort is redelijkerwijs niet te houden (tabel 3) zonder schade aan gezondheid of welzijn.
In de positieflijst is het onderscheid tussen de onder a en b bedoelde soorten doorgevoerd, door deze soorten op te nemen in respectievelijk tabel 1 en tabel 2 van bijlage 1.
Het definitieve plaatsingsadvies inclusief de hierbij behorende onderbouwing zal op de RVO.nl website geplaatst worden, zodat dat advies kan worden geraadpleegd.”