ECLI:NL:CBB:2017:7

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
4 januari 2017
Publicatiedatum
26 januari 2017
Zaaknummer
15/661
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tuchtrechtelijke procedure inzake het verhandelen van peren zonder voorgeschreven aanduidingen

In deze zaak heeft de Handelsmaatschappij [naam 1] B.V. beroep ingesteld tegen een uitspraak van het tuchtgerecht Kwaliteits-Controle-Bureau (KCB) van 6 juli 2015, waarin een geldboete was opgelegd wegens het verhandelen van peren van de variëteit ‘Conference’ zonder de voorgeschreven aanduidingen. De inspecteurs van de KCB en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) ontdekten op 17 oktober 2014 tijdens controlewerkzaamheden dat de peren niet waren voorzien van de vereiste aanduidingen, zoals klasse, sortering en land van oorsprong. De appellante, die als afzender op de vrachtbrieven stond vermeld, werd door het KCB aangeklaagd.

Het tuchtgerecht verklaarde de overtreding bewezen en legde een geldboete op van € 1.000 onvoorwaardelijk en € 2.000 voorwaardelijk met een proeftijd van een jaar. Appellante betwistte de ernst van de overtreding en verwees naar de moeilijke marktomstandigheden door de Russische boycot, en vroeg om halvering van de boete. Het College van Beroep voor het Bedrijfsleven oordeelde echter dat de overtreding niet betwist werd en dat de opgelegde boete passend was, gezien de omstandigheden en de preventieve werking ervan. Het beroep van appellante werd ongegrond verklaard.

De uitspraak is gedaan op 4 januari 2017 door de meervoudige kamer van het College, bestaande uit de rechters J.L.W. Aerts, S.C. Stuldreher en H.S.J. Albers, in aanwezigheid van griffier J.J. de Jong. De beslissing werd openbaar uitgesproken en is gebaseerd op de artikelen 13u en 13v van de Landbouwkwaliteitswet.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 15/661
20220

uitspraak van de meervoudige kamer van 4 januari 2017 in de zaak van:

Handelsmaatschappij [naam 1] B.V., te [plaats] , appellante van een uitspraak van het tuchtgerecht Kwaliteits-Controle-Bureau (tuchtgerecht) van 6 juli 2015, met kenmerk TV/06/2015.

Procesverloop

Appellante heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak van het tuchtgerecht van 6 juli 2015.
Het tuchtgerecht heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan het College doen toekomen.
Op 12 oktober 2016 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad. Appellante is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Van de zijde van de Stichting Kwaliteits-Controle-Bureau (KCB) zijn verschenen drs. C.J.M. Arkensteijn (aanklager bij het KCB) en mr. M.A.V. Hoogerduyn
.

Overwegingen

1.
Op vrijdag 17 oktober 2014 hebben een inspecteur van de KCB en een inspecteur van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) tijdens de uitvoering van controlewerkzaamheden in een vrachtwagen meerdere partijen fruit aangetroffen, waaronder houten kratjes met peren van de variëteit ‘Conference’. Zij hebben geconstateerd dat deze kratjes met peren niet waren voorzien van de voorgeschreven aanduidingen, waaronder de aanduiding voor de klasse, de sortering en het land van oorsprong. Op de CMR-vrachtbrieven stond appellante vermeld als afzender van de bewuste kratjes met peren.
2. Vervolgens heeft het bestuur van de KCB met de door de inspecteur van de KCB opgemaakte verklaring van 10 februari 2015 een procedure tegen appellante bij het tuchtgerecht aanhangig gemaakt. Daarbij is appellante het volgende ten laste gelegd:
“Het verhandelen van een partij peren (variëteit ‘Conference’), groot 1480 colli à 12 kilogram, terwijl deze van geen enkele voorgeschreven aanduiding was voorzien.”
3. Bij de bestreden tuchtuitspraak heeft het tuchtgerecht het aan appellante ten laste gelegde bewezen verklaard, hetgeen overtreding oplevert van artikel 4 van het Landbouwkwaliteitsbesluit, artikel 3 van de Verordening (EG) nr. 543/2011 en de daarbij behorende bijlagen, in het bijzonder Bijlage I, Deel B (Specifieke handelsnormen), Deel 6 (Handelsnorm voor peren), onder VI (Aanduidingsvoorschriften), sub C (Oorsprong van een product). Het tuchtgerecht heeft aan appellante een geldboete opgelegd van € 1.000,-- onvoorwaardelijk en een geldboete van € 2.000,-- voorwaardelijk met een proeftijd van een jaar ingaande 6 juli 2015.
4. Appellante kan zich met de uitspraak van het tuchtgerecht niet verenigen, omdat zij zelden - en haar (indirect) bestuurder/enig aandeelhouder [naam 2] nooit - eerder voor de tuchtrechter heeft moeten verschijnen. In het licht van de moeilijke marktomstandigheden vanwege de Russische boycot moet het strafbare feit genuanceerd worden benaderd. De sector werd immers slachtoffer van onjuiste politieke beslissingen. Appellante verzoekt daarom de opgelegde geldboete te halveren.
5. Het College stelt voorop dat appellante de ten laste gelegde overtreding niet betwist. Gelet hierop en mede in aanmerking genomen de inhoud van de tuchtrechtelijke verklaring en de relevante wettelijke bepalingen, neemt het College deze overtreding als vaststaand aan. Slechts de zwaarte van de opgelegde maatregel, meer in het bijzonder de hoogte van de opgelegde boete, staat in dit beroep nog ter discussie.
Het College ziet in de door appellante aangevoerde omstandigheden, waaronder de lastige marktsituatie in verband met de Russische boycot, geen aanleiding om de geconstateerde overtreding minder verwijtbaar dan wel minder ernstig te achten. Ter zitting heeft de vertegenwoordiger van het tuchtgerecht nader toegelicht hoe de hoogte van de opgelegde, deels voorwaardelijke boete is bepaald. Daarbij hebben de grootte van de aangetroffen partij peren en de marktwaarde daarvan, alsmede de preventieve (afschrikwekkende) werking van de boete een rol gespeeld. Het College acht de aldus bepaalde boete in dit geval passend en geboden.
6. Gelet op het voorgaande is het beroep van appellante ongegrond.
7. Deze uitspraak berust mede op de artikelen 13u, eerste lid, en 13v, eerste lid, van de Landbouwkwaliteitswet.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.W. Aerts, mr. S.C. Stuldreher en mr. H.S.J. Albers, in aanwezigheid van mr. J.J. de Jong, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 januari 2017.
w.g. J.L.W. Aerts w.g. J.J. de Jong