In deze zaak heeft het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 16 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de accountantskamer van 17 augustus 2015. De appellant, een openbaar accountant-administratieconsulent, was in beroep gegaan tegen de berisping die hem was opgelegd wegens het schenden van fundamentele beginselen van integriteit, deskundigheid en zorgvuldigheid. De klacht was ingediend door [naam 2] B.V. en betrof een dubieuze factuur van € 100.000,- exclusief BTW, die door de accountant was geadviseerd en die in de ogen van de accountantskamer niet fiscaal/juridisch juist was. De accountant had geen adequate maatregelen genomen om de bedreiging voor de naleving van de fundamentele beginselen weg te nemen. Tijdens de zitting werd duidelijk dat de accountant onvoldoende onderbouwing had voor de factuur en dat hij niet had gereageerd op signalen die wezen op mogelijke onjuistheden. Het College onderschreef het oordeel van de accountantskamer en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De maatregel van berisping werd in stand gehouden, omdat de accountant niet had voldaan aan zijn verplichtingen en niet had aangetoond dat hij op een eerlijke en oprechte manier had gehandeld. De uitspraak benadrukt het belang van integriteit en zorgvuldigheid in de accountantspraktijk, vooral in situaties waarin twijfel bestaat over de juistheid van financiële documenten.