Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
[naam 1] , kantoorhoudende te [plaats] , appellant
[naam 2] B.V. en [naam 3]( [naam 4] ) ingediend tegen appellant
(gemachtigde van [naam 4] : mr. dr. J.G.A. Linssen).
Procesverloop in hoger beroep
Grondslag van het geschil
Uitspraak van de accountantskamer
Beoordeling van het geschil in hoger beroep
Ten aanzien van de waardering van de voorraad overweegt het College als volgt. [naam 17] is bij zijn waardering uitgegaan van een ander uitgangspunt dan de arbiter. Uit het arbitrale vonnis blijkt dat bij [naam 12] fietsen die wel waren verkocht maar nog niet waren geleverd, niet meer in het voorraadbestand waren opgenomen, dit ter vermijding van de situatie dat dezelfde fiets nogmaals werd verkocht. Jaarlijks werd per jaareinde geïnventariseerd en werd de voorraadwaarde bepaald. Per 1 augustus 2013 heeft ook geen inventarisatie van de voorraad plaatsgevonden. Om toch cijfers te kunnen maken per 1 augustus 2013 is door [naam 8] – naar aangenomen mag worden feitelijk door appellant – de waarde van de voorraad bepaald aan de hand van de brutomargebenadering. Deze benadering heeft de arbiter eveneens tot uitgangspunt genomen, bij gebreke van een taxatie van de voorraad per 31 juli 2013. Gelet op dit uitgangspunt heeft de arbiter aanleiding gezien om een correctie op de brutomargebenadering toe te passen voor de per peildatum verkochte maar nog niet betaalde en geleverde fietsen. [naam 17] is blijkens de toelichting op de waardering in de brief van 13 mei 2014 uitgegaan van het resultaat van het hele boekjaar 2013 en heeft dit resultaat vervolgens tijdsevenredig toegerekend. Zoals ook toegelicht door appellant heeft dit tot gevolg dat de per 31 juli 2013 wel verkochte, maar niet betaalde en geleverde fietsen wel in de waardering begrepen zijn en bestond er voor een nadere correctie, zoals de arbiter die heeft toegepast, geen aanleiding. De keuze voor deze methode door [naam 17] – wat daar verder ook van zij – rechtvaardigt niet het oordeel dat appellant voor wat betreft de informatievoorziening aan [naam 17] over de bepaling van de voorraad in strijd heeft gehandeld met de eisen die voortvloeien uit het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid.