ECLI:NL:CBB:2017:481

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
15 december 2017
Publicatiedatum
16 februari 2018
Zaaknummer
16/744
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van betalingsrechten voor 2015 op grond van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB

In deze zaak, behandeld door het College van Beroep voor het bedrijfsleven, gaat het om de toewijzing van betalingsrechten voor het jaar 2015 aan V.O.F. [naam 1] en [naam 2]. De Staatssecretaris van Economische Zaken heeft in eerdere besluiten, gedateerd 1 en 2 maart 2016, de aanvragen van [naam 2] om toewijzing van betalingsrechten en uitbetaling van vergroeningsbetalingen afgewezen. De reden hiervoor was dat [naam 2] niet voldeed aan de voorwaarden voor toewijzing van betalingsrechten, zoals vastgelegd in de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB. Het bestreden besluit van 8 juli 2016 verklaarde het bezwaar van [naam 2] ongegrond.

Appellanten hebben beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij zij aanvoeren dat de aanvraag abusievelijk op het persoonlijke relatienummer van [naam 2] is ingediend, terwijl dit op naam van de VOF had moeten gebeuren. De VOF heeft nooit betalingsrechten ontvangen en er zijn in het verleden nooit op het relatienummer van de VOF betalingsrechten geregistreerd. Het College heeft vastgesteld dat zowel [naam 2] als de VOF in het verleden over toeslagrechten hebben beschikt, maar dat deze rechten in 2011 zijn vervallen. De aanvraag voor betalingsrechten voor 2015 is afgewezen omdat niet aan de voorwaarden werd voldaan, zoals gesteld in artikel 24 van Verordening 1307/2013.

Het College heeft geoordeeld dat de belangenafweging in dit geval niet aan de orde is, omdat de voorwaarden voor toewijzing van betalingsrechten voortvloeien uit een wettelijk voorschrift. De stelling van appellanten dat verweerder in andere gevallen wel betalingsrechten heeft toegekend, is niet onderbouwd. Uiteindelijk heeft het College het beroep ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 16/744
5111

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 december 2017 in de zaak tussen

V.O.F. [naam 1] en [naam 2] , beide te [plaats] , appellanten

(gemachtigde: mr. W.P.N. Remie),
en

de Staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. M.A.G. van Leeuwen).

Procesverloop

Bij besluit van 1 maart 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder beslist op de aanvraag van [naam 2] (hierna: [naam 2] ) om toewijzing van betalingsrechten voor 2015 op grond van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB.
Bij besluit van 2 maart 2016 heeft verweerder beslist op de aanvraag van [naam 2] om uitbetaling van de betalingsrechten en vergroeningsbetaling voor 2015 op grond van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB.
Bij besluit van 8 juli 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van [naam 2] tegen de besluiten van 1 en 2 maart 2016 ongegrond verklaard.
Appellanten hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 maart 2017.
Partijen zijn verschenen bij hun gemachtigden. Voorts waren namen appellanten aanwezig [naam 3] en [naam 4] .

Overwegingen

1. Uit het dossier blijken de volgende feiten.
1.1
[naam 2] , [naam 5] , [naam 4] en [naam 3] zijn de vennoten van V.O.F. [naam 1] , [adres] te [plaats] , relatienummer [… 1] (hierna ook: VOF).
De VOF heeft voor het jaar 2006 0,63 ha voor uitbetaling opgegeven. Verweerder heeft 0,63 toeslagrechten toegekend. Blijkens de specificatie correspondeert dit aantal, na toepassing van kortingen, met een bedrag van € 224,02.
Met het formulier ‘Wijziging relatiegegevens’ is te kennen gegeven dat per 1 januari 2008 de grond van de VOF met relatienummer [… 1] overgaat naar relatienummer [… 2] van [naam 2] .
Bij besluit van 19 december 2008 is aan de VOF, naar aanleiding van haar aanvraag, € 226,06 bedrijfstoeslag toegekend voor het jaar 2008. Dit is gebaseerd op een oppervlakte van 0,63 ha.
Bij besluit van 22 november 2011, gericht aan [naam 2] , heeft verweerder besloten geen toeslagrechten uit te betalen over het jaar 2011. De waarde van de toeslagrechten is lager dan de ondergrens van € 500,-.
Op 19 december 2011 is aan de VOF een overzicht van geregistreerde toeslagrechten verstrekt vanwege het vervallen van verhuurde onbenutte toeslagrechten. Per 11 juni 2011 is de stand van zaken dat de VOF recht heeft op € 0,- toeslagrechten.
Op 14 mei 2013 heeft [naam 2] het formulier Gecombineerde Opgave 2013 ingediend. Blijkens dit formulier beschikt [naam 2] niet over gewone toeslagrechten. Hij heeft aangekruist dat hij wel gewone toeslagrechten wil laten uitbetalen. Als oppervlakte beteelde grond heeft hij 20,40 ha opgegeven.
Bij besluit van 26 november 2013 heeft verweerder de aanvraag van [naam 2] afgewezen. Omdat [naam 2] op 15 mei 2013 geen toeslagrechten in gebruik had, kon hij geen uitbetaling van toeslagrechten krijgen.
De VOF heeft op 30 april 2115 een Gecombineerde Opgave 2015 bij verweerder ingediend onder vermelding van relatienummer [… 3] . Daarbij zijn geen betalingsrechten aangevraagd.
Op 26 januari 2016 heeft [naam 2] een digitale melding gedaan van overdracht agrarisch bedrijf. Daarbij is verzocht of met terugwerkende kracht per 1 januari 2015 onder meer de percelen en betalingsrechten over te dragen aan de VOF.
1.2
[naam 2] heeft op 30 april 2015 een Gecombineerde Opgave 2015 bij verweerder ingediend onder vermelding van relatienummer [… 2] . Daarbij heeft hij 43,58 ha opgegeven voor betalingsrechten en daarover uitbetaling aangevraagd.
1.3
Verweerder heeft bij besluit van 1 maart 2016 de aanvraag van [naam 2] afgewezen omdat hij niet voldeed aan de voorwaarden voor toewijzing van betalingsrechten. Bij besluit van 2 maart 2016 heeft verweerder de gevraagde uitbetaling van betalingsrechten en de vergroeningsbetaling afgewezen omdat [naam 2] op 15 mei 2015 geen betalingsrechten in gebruik had.
1.4
Tegen de besluiten genoemd in 1.3 heeft [naam 2] bezwaar gemaakt. Daarbij heeft hij te kennen gegeven dat hij per abuis de aanvraag op zijn persoonlijke relatienummer heeft ingediend. De aanvraag had moeten worden ingediend door de VOF, in welke VOF [naam 2] deelneemt. Alle percelen zijn bij de VOF in gebruik. Er had een volledige bedrijfsoverdracht moeten plaatsvinden. [naam 2] heeft ook op 26 januari 2016 een melding bedrijfsoverdracht gedaan. De eenmanszaak van [naam 2] en de VOF zijn feitelijk één bedrijf. Beide relaties zijn nooit in bezit geweest van toeslagrechten. Op basis van de inschrijving in de Kamer van Koophandel heeft de VOF wel recht op betalingsrechten.
2.1
Bij het bestreden besluit heeft verweerder bepaald dat het relatienummer [… 3] (de VOF) ten onrechte niet is meegenomen bij de beoordeling van de aanvraag voor de toewijzing van betalingsrechten. Verweerder heeft de relatienummers alsnog gekoppeld.
2.2
Verweerder is van mening dat er geen recht bestaat op betalingsrechten omdat niet wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in artikel 24, eerste lid, van Verordening 1307/2013. Op beide relatienummers bestond geen recht op rechtstreekse uitbetaling in 2013. Ook werd op geen van beide relatienummers 0,3 ha fruit, groente, consumptie- en/of pootaardappelen of siergewassen geteeld. Ten slotte is niet voldaan aan de voorwaarde dat de VOF of [naam 2] nooit over toeslagrechten hebben beschikt. Dat de toeslagrechten nooit zijn uitbetaald, is niet relevant.
2.3
Aangezien er in 2015 geen betalingsrechten zijn toegekend, kan er geen sprake zijn van uitbetaling daarvan.
3. Appellanten voeren in beroep aan dat bij de aanvraag abusievelijk gebruik is gemaakt van het relatienummer van [naam 2] (nr. [… 2] ). De aanvraag had moeten worden ingediend op naam van de VOF met relatienummer [… 3] . Alle percelen waren immers in gebruik bij de VOF en [naam 2] neemt deel in de VOF. Voorts voeren appellanten aan dat de VOF nimmer betalingen heeft ontvangen en dat er in het verleden nooit op het relatienummer [… 3] betalingsrechten zijn geregistreerd. De VOF heeft nimmer over toeslagrechten beschikt en er zijn nimmer toeslagrechten geregistreerd. Verder stellen appellanten dat voor zover er in de periode voor 2013 zou blijken dat bijvoorbeeld de eenmanszaak met relatienummer [… 2] wel op enig moment zou hebben beschikt over toeslagrechten, deze toeslagrechten nimmer zijn uitbetaald. Bovendien is de eenmanszaak een ander bedrijf dan de VOF. De werkzaamheden staan niet in verhouding tot elkaar. Het gaat in dit geval om ruim 42,17 ha subsidiabel landbouwareaal. Dit staat volgens appellanten niet in verhouding met de eventueel destijds geregistreerde toeslagrechten. Tot slot stellen appellanten dat verweerder in andere gevallen, waarbij het ook ging om een gewijzigde rechtsvorm en een rechtsvoorganger met beperkte toeslagrechten, wel betalingsrechten heeft toegekend. Appellanten concluderen dat verweerder met dit besluit in strijd met het evenredigheidbeginsel en het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld.
4.1
Het College stelt allereerst vast dat appellanten bij herhaling hebben aangevoerd dat de aanvraag had moeten worden ingediend voor de VOF. Voorts staat vast dat verweerder de aanvraag op beide relatienummers heeft beoordeeld.
4.2
Het College is van oordeel dat gelet op de onder 1.1 genoemde feiten en omstandigheden, zowel [naam 2] als de VOF hebben beschikt over toeslagrechten. De VOF was en is gevestigd aan de [adres] te [plaats] en ook het eenmansbedrijf van [naam 2] was daar gevestigd. Bij de VOF behoorde in de periode 2006 tot 2008 0,63 ha grond. Op deze grond rustten toeslagrechten. Deze grond met toeslagrechten is in 2008 overgedragen aan [naam 2] . In 2011 zijn de toeslagrechten vervallen. Met de melding van 26 januari 2016 heeft [naam 2] zijn eenmansbedrijf met de grond weer overgedragen aan de VOF. [naam 2] heeft dus in ieder geval als rechtsopvolger van de VOF in de periode van 2006 tot 2011 toeslagrechten gehad. De VOF heeft zelf en daarna als rechtsopvolger van [naam 2] , in de periode van 2006 tot 2011 toeslagrechten gehad. Vast staat dat deze toeslagrechten in ieder geval in 2006 en 2008 zijn uitbetaald. Daarmee wordt niet voldaan aan de in artikel 24, eerste lid, tweede alinea, onder a, van Verordening 1307/2013 genoemde voorwaarde voor toewijzing van betalingsrechten. Daarin staat dat de landbouwer voor 2013 geen betalingen mag hebben ontvangen naar aanleiding van zijn steunaanvraag. Uit artikel 24 van Verordening 1307/2013 is niet af te leiden dat het feit dat een bedrijf inmiddels veel groter van omvang is en anders van aard, een rol kan spelen bij de beantwoording van de vraag of recht op betalingsrechten bestaat. Alleen indien de VOF en [naam 2] fruit, groente, consumptie- en/of pootaardappelen of siergewassen zouden hebben geteeld, zouden zij recht op toeslagrechten hebben. Dat is niet het geval.
4.3
Voor zover wordt betoogd dat door het niet toewijzen van betalingsrechten appellanten onevenredig zwaar worden getroffen en dit in strijd is met het evenredigheidsbeginsel, zoals opgenomen in artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht, kan dit niet slagen. De belangenafweging die in dit verband dient plaats te vinden, wordt op grond van het eerste lid van dit artikel beperkt voor zover dit voortvloeit uit een wettelijk voorschrift. De voorwaarden voor toewijzing van betalingsrechten vloeien rechtstreeks voort uit artikel 24 van Verordening 1307/2013. Nu niet aan die voorwaarden wordt voldaan, was verweerder gehouden de aanvraag om toewijzing van betalingsrechten af te wijzen. Hierbij is geen ruimte gelaten voor een belangenafweging.
4.4
De stelling van appellanten dat verweerder in andere gevallen waarin sprake is van overgang van een onderneming en een rechtsvoorganger over beperkte toeslagrechten heeft beschikt, wel betalingsrechten heeft toegekend aan het bedrijf dat aan de voorwaarden voldoet, is niet onderbouwd. Al daarom kan een beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slagen.
5. Het College is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.B. van Gijn in aanwezigheid van mr. P.M. Beishuizen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 december 2017.
w.g. H.B. van Gijn w.g. P.M. Beishuizen