ECLI:NL:CBB:2017:460

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
22 november 2017
Publicatiedatum
12 februari 2018
Zaaknummer
15/914, 15/915 en 15/950
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering ontheffing netbeheerder op basis van Elektriciteitswet 1998

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 22 november 2017, met zaaknummers 15/914, 15/915 en 15/950, is de aanvraag tot ontheffing van de verplichting om een netbeheerder aan te wijzen door Desco C.V. afgewezen. De zaak betreft een besluit van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) van 20 oktober 2015, waarin ACM weigerde om aan Desco C.V. een ontheffing te verlenen op basis van artikel 15 van de Elektriciteitswet 1998. Desco C.V. en haar vennoten hebben beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij zij betoogden dat de ACM ten onrechte had geconcludeerd dat zij niet de eigenaar was van het net waarop de ontheffingsaanvraag betrekking had.

Het College heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat Desco C.V. niet voldoende heeft aangetoond dat zij de juridische eigendom van het gehele net heeft, inclusief de transformatoren en railverbindingen. Het College oordeelde dat de eigendomssituatie van het net niet door de geografische afbakening van de locatie kan worden veranderd en dat de beroepsgronden van Desco niet slagen. Het College verklaarde het beroep van Stedin met zaaknummer 15/950 niet-ontvankelijk, omdat Stedin niet als belanghebbende kon worden aangemerkt. De beroepen van Desco zijn ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak benadrukt het belang van het aantonen van eigendom in het kader van aanvragen voor ontheffingen onder de Elektriciteitswet 1998, en dat een ontheffing niet kan worden verleend aan een aanvrager die slechts eigenaar is van een gedeelte van het net. De beslissing is openbaar uitgesproken op 22 november 2017.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummers: 15/914, 15/915 en 15/950
18050

uitspraak van de meervoudige kamer van 22 november 2017 in de zaak tussen

Dordrecht Energy Supply Company C.V. (Desco C.V.), te Dordrecht, appellante in zaak 15/914,
(gemachtigde: mr. I. Brinkman), en
TCC Holding 3 C.V., Baanhoekweg Energie Project I B.V. en Dordrecht Energy Supply Company B.V., in hun hoedanigheid van vennoten in Desco C.V. (vennoten Desco), te Dordrecht, appellanten in zaak 15/915,
(gemachtigde: mr. I. Brinkman), en

Stedin Netbeheer B.V. (Stedin), te Rotterdam, appellante in zaak 15/950,

(gemachtigde: mr. R.W. de Vlam),
en

Autoriteit Consument en Markt, verweerster

(gemachtigde: mr. A.M. van Dijk).

Procesverloop

15.914, 15/915 en 15/950

Bij besluit van 20 oktober 2015, gepubliceerd in de Staatscourant op 4 november 2015 (het bestreden besluit) heeft ACM geweigerd om aan Desco C.V. een ontheffing als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998 (E-wet) te verlenen van de verplichting een naamloze of besloten vennootschap aan te wijzen als netbeheerder van het net op de locatie [adres] te [plaats] , kadastraal bekend als gemeente [plaats] , sectie R, percelen [… 1] , [… 2] en [… 3] (verder: het net).
Desco C.V., de vennoten Desco en Stedin hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
ACM heeft een verweerschrift ingediend.
Stedin heeft verzocht in de procedures met nummer 15/914 en 15/915 aan het geding deel te mogen nemen als derde-belanghebbende. Het College heeft Stedin voorlopig toegelaten tot het geding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 oktober 2016. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Voor Desco C.V. en vennoten Desco zijn voorts verschenen [naam 1] , [naam 2] [naam 3] en [naam 4] , voor Stedin [naam 5] en [naam 6] , en voor ACM mr. B.R.J. de Haan.

Overwegingen

1.1
Desco C.V. is een commanditaire vennootschap met drie commanditaire vennoten, waaronder Du Pont Holding Netherlands B.V. (DuPont), en één beherend vennoot, Dordrecht Energy Supply Company B.V. (Desco B.V.). Zowel Desco C.V., als de vennoten van Desco hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit onder de zaaknummers 15/914 respectievelijk 15/915. Nu beide beroepen gericht zijn tegen hetzelfde bestreden besluit en in beide beroepen dezelfde beroepsgronden zijn aangevoerd spreekt het College in het verder verloop van deze uitspraak kortheidshalve over de beroepen van Desco.
1.2
Op het bedrijfsterrein aan de [adres] in [plaats] bevindt zich een stelsel van verbindingen en daarmee verbonden hulpmiddelen voor transport van elektriciteit, tezamen het net, gelegen op de kadastrale percelen gemeente [plaats] , sectie R, nummer [… 1] , [… 2] en [… 3] .
1.3
Op 21 augustus 2014 heeft Desco C.V. een aanvraag tot ontheffing van de verplichting een netbeheerder voor het net aan te wijzen bij ACM ingediend. Op verzoek van ACM heeft Desco deze aanvraag op 15 december 2014 aangevuld. Op 11 maart 2015 heeft ACM een ontwerpbesluit, strekkende tot het niet verlenen van de gevraagde ontheffing, ter inzage gelegd. Naar aanleiding van het ontwerpbesluit heeft Desco C.V. op 17 april 2015 een gewijzigde aanvraag ingediend. Vervolgens heeft ACM op 17 juni 2015 een gewijzigd ontwerpbesluit ter inzage gelegd.
2. Bij het bestreden besluit heeft ACM geweigerd om aan Desco C.V. een ontheffing als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998 (E-wet) te verlenen op de locatie [adres] te [plaats] , omdat de aanvrager niet (voldoende) heeft aangetoond dat hij eigenaar is van het net waarop de ontheffingsaanvraag betrekking heeft.
3. Het College beoordeelt allereerst het beroep van Stedin met zaaknummer 15/950 en haar verzoek om als derde-belanghebbende tot het geding met zaaknummers 15/914 en 15/915 te worden toegelaten.
3.1
Op grond van artikel 8:26 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het College bevoegd om tot sluiting van het onderzoek ter zitting belanghebbenden in de gelegenheid te stellen als partij aan het geding deel te nemen. In artikel 1:2, eerste lid, Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Om van een rechtstreeks belang in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb te kunnen spreken moet er een voldoende direct geraakt belang zijn. In de eis van direct geraakt belang komt tot uitdrukking dat er een voldoende causaal verband moet zijn tussen de gevolgen van een besluit en de belangen van een partij. Bovendien moet het belang persoonlijk of individueel zijn, zodat het in voldoende mate is te onderscheiden van de belangen van anderen.
3.2
Stedin stelt dat zij belanghebbende is nu uit de randnummers 8 tot en met 13 van het bestreden besluit blijkt dat Stedin bij de totstandkoming ervan betrokken is geweest. Stedin heeft twee zienswijzen ingediend naar aanleiding van ontwerpbesluiten van ACM op de aanvraag van de vennoten van Desco C.V. in het kader van de uniforme openbare voorbereiding van het bestreden besluit. Daarbij heeft ACM ten onrechte een standpunt van Desco C.V. overgenomen in randnummer 36 van het bestreden besluit waarin zij concludeert dat een ontheffing is aangevraagd voor een stelsel van verbindingen en daarbij twee 50/12,5 KV-transformatoren met toebehoren die zijn aangesloten op het openbare elektriciteitsnet van Stedin. Met deze onjuiste conclusie miskent ACM de fysieke, technische en contractuele aansluitconfiguratie en raakt het bestreden besluit direct het belang van Stedin. De betreffende transformatoren zijn immers door Stedin verhuurd aan Chemours Netherlands B.V. (Chemours) en vormen het punt waarop de onroerende zaak in de zin van artikel 16 van de Wet waardering onroerende zaken, van Chemours (het bedrijfsterrein gelegen aan de [adres] te [plaats] ) is aangesloten op het net van Stedin, zoals is vastgelegd in de aansluit- en transportovereenkomst tussen Stedin en Chemours.
3.3
Het College overweegt dat er in het geval van Stedin geen sprake is van een actueel, rechtstreeks belang, nu het beroep van Stedin slechts ziet op een vermeende onjuiste vaststelling van de feiten in het bestreden besluit door ACM en hier voor Stedin geen gevolgen uit voortvloeien. Er is geen verband tussen de gevolgen van het besluit en de belangen van Stedin. Het enkele feit dat Stedin bij de totstandkoming van het bestreden besluit betrokken is geweest leidt niet tot een ander oordeel.
3.4
Gelet op het vorenstaande kan Stedin niet bij het bestreden besluit worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. Het College verklaart het beroep van Stedin met zaaknummer 15/950 daarom niet-ontvankelijk en laat om die reden Stedin niet toe als derde-partij in het geding met zaaknummers 15/914 en 15/915. Hetgeen Stedin ten aanzien van het geschil heeft aangevoerd zal het College niet bij de beoordeling van het beroep betrekken.
4. Vervolgens komt het College toe aan de beoordeling van de beroepen van Desco tegen de weigering van de gevraagde ontheffing.
4.1
ACM stelt zich op het standpunt dat Desco niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij de juridische eigendom van het gehele net, zoals dat is aangevraagd, heeft. Desco is wel eigenaar van het Power Purchase Station (PPS) en de verbindingen tussen dit PPS en de Warmtekrachtkoppelingsinstallatie (WKC), maar niet van de transformatoren tussen het net en het openbare elektriciteitsnet van Stedin, aangezien deze worden gehuurd van Stedin, en de railverbinding tussen de transformatoren en het PPS, aangezien niet blijkt dat deze verbinding in Desco is ingebracht door de eigenaar ervan, Chemours.
4.2
Desco voert aan dat de transformatoren en het railsysteem geen deel uitmaken van het net, dat ACM de geografische locatie van het net onvoldoende duidelijk heeft omschreven, dat ACM een onjuist eigendomsbegrip hanteert en dat de transformatoren en het railsysteem wel eigendom zijn van Desco.
4.3
Niet in geschil is dat het net een elektriciteitsnet is in de zin van de E-wet. Evenmin is in geschil dat het net geen onderdeel is van het landelijk hoogspanningsnet. Ook voldoet het net aan het vereiste dat het binnen een geografisch afgebakende (in dit geval) industriële locatie is gelegen. Verder wordt het wettelijk maximum aantal afnemers niet overschreden.
4.4
Het College onderschrijft het standpunt van ACM dat voor de beantwoording van de vraag of de transformatoren en de railverbindingen deel uitmaken van het net, bepalend zijn de aansluit- en transportovereenkomsten (ATO’s) van 6 september 2001 en 1 januari 2011, die zijn gesloten tussen Stedin en (rechtsvoorgangers van) Desco. Volgens deze ATO’s ligt het overdrachtspunt tussen het openbare net en de transformatoren, zodat de transformatoren en de railverbindingen deel uitmaken van het net, zoals Desco ook zelf in de oorspronkelijke aanvraag heeft aangegeven. Het door Desco ingeroepen artikel 28 van de E-wet ziet op de berekening van het tarief. De beroepsgrond dat de transformatoren en railverbindingen geen deel uitmaken van het net faalt.
4.5
Aangezien Desco de ontheffing heeft aangevraagd ligt het op de weg van Desco de relevante feiten en omstandigheden te stellen en zo nodig te bewijzen waaruit kan blijken dat zij aan de voorwaarden voor het verlenen van de ontheffing voldoet. Dat betekent dat het op de weg van Desco ligt aannemelijk te maken dat zij de eigendom van het gehele net heeft, inclusief de transformatoren en de railverbindingen. Daarin is Desco niet geslaagd. Desco heeft niet betwist dat de transformatoren door Chemours worden gehuurd van Stedin. Evenmin heeft Desco gemotiveerd betwist dat de eigendom van de railverbindingen tussen de transformatoren en het PPS door Chemours niet zijn ingebracht in Desco. Dit klemt temeer nu ACM, mede onder verwijzing naar de relevante akte van inbreng en de daarvan deel uitmakende bijlagen, uitvoerig uiteen heeft gezet hoe daaruit volgt dat van inbreng van de railverbindingen, anders dan Desco in de beroepsgronden heeft gesteld, geen sprake is geweest. Het in beroep enkel overleggen van een groot aantal stukken, waaronder de bedoelde akte en bijlagen, zonder enige nadere toelichting waarom daar iets anders uit zou moeten volgen dan ACM heeft geconcludeerd, is daarvoor onvoldoende. Daarmee is aannemelijk dat Desco niet beschikt over de eigendom van het gehele net. De beroepsgrond dat Desco (toch) eigenaar is van het gehele net, inclusief de transformatoren en de railverbindingen, valt ook moeilijk te rijmen met het gegeven dat Desco deze in de gewijzigde aanvraag juist buiten de aanvraag heeft gehouden omdat deze niet tot het net zouden behoren. Het beroep van Desco op artikel 5:20, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek, faalt, aangezien gesteld noch gebleken is dat Desco de aanlegger van het net is en nog minder dat zij de bevoegde aanlegger is van dat net dan wel diens rechtsopvolger. Evenmin is gebleken dat Desco zich ten tijde van de inwerkingtreding van deze bepaling op 1 februari 2007 als eigenaar van het net gedroeg als bedoeld in artikel 155a van de Overgangswet Nieuw Burgerlijk Wetboek. Gesteld noch gebleken is namelijk dat Desco zich op grond van dit artikel in de openbare registers als aanlegger heeft laten inschrijven. De stelling van Desco dat zij aan deze bepaling voldoet door de aanvraag om ontheffing in te dienen gaat eraan voorbij dat de peildatum van deze bepaling op 1 februari 2007 ligt en dat de aanvraag eerst op 21 augustus 2014 is gedaan. Deze beroepsgrond faalt.
4.6
Anders dan Desco voorstaat biedt artikel 15 van de E-wet geen grondslag voor de opvatting dat een ontheffing van de verplichting tot het aanwijzen van een netbeheerder ook kan worden verleend aan een aanvrager die slechts eigenaar is van een gedeelte van het net. Deze beroepsgrond faalt eveneens.
4.7
Met het falen van de voorgaande beroepsgronden sneuvelt tevens de beroepsgrond dat ACM een onjuist eigendomsbegrip zou hanteren.
4.8
Uit de voorgaande overwegingen volgt verder dat de beroepsgrond omtrent de geografische afbakening van de locatie niet tot een voor de zaak relevant rechtsgevolg kan leiden, aangezien de eigendomssituatie van het net er niet door verandert. Ook deze beroepsgrond faalt.
5. De beroepen van Desco zijn ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College:
  • verklaart het beroep van Stedin met zaaknummer 15/950 niet-ontvankelijk;
  • verklaart de beroepen van Desco en vennoten Desco met zaaknummers 15/914 en 15/915 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.R. Eggeraat, mr. J.L. Verbeek en mr. H.B. van Gijn, in aanwezigheid van mr. W.M.J.A. Duret, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 november 2017.
w.g. E.R. Eggeraat w.g. W.M.J.A. Duret