10.1De Wft, ten tijde en voor zover hier van belang, luidde:
1. De toezichthouder kan een hierna bedoelde persoon die niet voldoet aan hetgeen bij of krachtens deze wet is bepaald, door middel van het geven van een aanwijzing verplichten om binnen een door de toezichthouder gestelde redelijke termijn ten aanzien van in de aanwijzingsbeschikking aan te geven punten een bepaalde gedragslijn te volgen:
a. een financiële onderneming (…).
1. Het beleid van een beheerder van een beleggingsinstelling, beleggingsmaatschappij, beheerder van een icbe, maatschappij voor collectieve belegging in effecten, beleggingsonderneming, bewaarder, bewaarder van een icbe, financiëledienstverlener of pensioenbewaarder wordt bepaald of mede bepaald door personen wier betrouwbaarheid buiten twijfel staat. Indien binnen de financiële onderneming een orgaan is belast met toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken van de financiële onderneming wordt dit toezicht gehouden door personen wier betrouwbaarheid buiten twijfel staat.
2 De betrouwbaarheid van een persoon als bedoeld in het eerste lid staat buiten twijfel wanneer dat eenmaal door een toezichthouder voor de toepassing van deze wet is vastgesteld, zolang niet een wijziging in de relevante feiten of omstandigheden een redelijke aanleiding geeft tot een nieuwe beoordeling.
3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop wordt vastgesteld dat de betrouwbaarheid van een persoon als bedoeld in het eerste lid buiten twijfel staat en welke feiten en omstandigheden daarbij in aanmerking worden genomen alsmede met betrekking tot de misdrijven die, indien begaan door die persoon, met het oog op de belangen die de wet beoogt te beschermen, tot de vaststelling leiden dat de betrouwbaarheid van die persoon niet buiten twijfel staat.”
Het BGfo, ten tijde en voor zover hier van belang, luidde:
“Hoofdstuk 3. Betrouwbaarheid
Bepalingen ter uitvoering van artikel 4:10, derde lid, van de wet
Artikel 12
De Autoriteit Financiële Markten stelt vast of de betrouwbaarheid van een persoon als bedoeld in artikel 4:10, eerste lid, van de wet buiten twijfel staat op basis van diens voornemens, handelingen en antecedenten.
Artikel 13
De Autoriteit Financiële Markten neemt bij de vaststelling, bedoeld in artikel 12, in ieder geval de volgende antecedenten in aanmerking:
a. de in de onderdelen 1 en 2 van bijlage C genoemde strafrechtelijke antecedenten;
b. de in onderdeel 3 van bijlage C genoemde financiële antecedenten;
c. de in onderdeel 4 van bijlage C genoemde toezichtantecedenten;
d. de in onderdeel 5 van bijlage C genoemde fiscaal bestuursrechtelijke antecedenten; en
e. de in onderdeel 6 van bijlage C genoemde overige antecedenten.
Artikel 16
De Autoriteit Financiële Markten neemt bij de vaststelling, bedoeld in artikel 12, in aanmerking:
a. het onderlinge verband tussen de aan een antecedent ten grondslag liggende gedraging of gedragingen en de overige omstandigheden van het geval;
b. de belangen die de wet beoogt te beschermen; en
c. de overige belangen van de beheerder, beleggingsmaatschappij, beleggingsonderneming, bewaarder of financiëledienstverlener en de betrokkene.
Bijlage C. behorend bij artikel 13
(…)
4. Toezichtantecedenten als bedoeld in artikel 13, onderdeel c