Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 3 oktober 2017 op de hoger beroepen van:
(gemachtigde: mr. B.J.B. Boersma),
College van Beroep voor het bedrijfsleven
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 3 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de proceskostenvergoeding in een geschil tussen twee besloten vennootschappen en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). De appellanten, [naam 1] B.V. en [naam 2] B.V., hadden hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 7 september 2016, waarin het bezwaar van appellanten tegen een besluit van de NVWA om de invoer van een partij rundvlees uit de Verenigde Staten te weigeren, niet-ontvankelijk was verklaard. De NVWA had deze weigering gebaseerd op volksgezondheidsredenen, omdat het zegel van de container verbroken was. De rechtbank had de NVWA in het gelijk gesteld en de proceskostenvergoeding vastgesteld op het forfaitaire bedrag van € 490,-.
In hoger beroep voerden de appellanten aan dat er bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van het forfaitaire tarief rechtvaardigden. Ze stelden dat de NVWA onzorgvuldig had gehandeld door de invoer te weigeren op basis van intern beleid dat niet voldoende was onderbouwd. Het College oordeelde echter dat er geen bijzondere omstandigheden aanwezig waren die een hogere proceskostenvergoeding rechtvaardigden. Het College bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de NVWA niet in vergaande mate onzorgvuldig had gehandeld. De appellanten hadden voldoende gelegenheid gehad om hun zienswijze naar voren te brengen, en de NVWA had het primaire besluit herroepen na een uitspraak van de voorzieningenrechter.
De uitspraak van het College bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.