ECLI:NL:CBB:2017:384

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
29 september 2017
Publicatiedatum
30 november 2017
Zaaknummer
16/986
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning en herziening van betalingsrechten op basis van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 29 september 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellante en de staatssecretaris van Economische Zaken. De appellante had betalingsrechten aangevraagd op basis van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB, waarbij zij 21 percelen met een totale oppervlakte van 65,36 ha had opgegeven. In het primaire besluit van 31 maart 2016 werden haar 63,07 betalingsrechten toegekend, met een waarde van € 110,95 per recht in 2015.

Echter, in het bestreden besluit van 27 september 2016 verklaarde de staatssecretaris het bezwaar van de appellante gedeeltelijk gegrond, herroepte het primaire besluit en stelde de betalingsrechten opnieuw vast op 63,16 met een waarde van € 110,88 per recht. De staatssecretaris had daarbij de perceeloppervlakten kleiner vastgesteld dan de appellante had opgegeven, wat leidde tot het beroep van de appellante.

Tijdens de zitting op 21 september 2017 heeft de appellante haar standpunt toegelicht, maar het College oordeelde dat zij niet voldoende onderbouwd had aangetoond dat de staatssecretaris de perceeloppervlakten onjuist had vastgesteld. De appellante had enkel in algemene bewoordingen aangevoerd dat de perceelgrenzen onjuist waren, zonder specifieke onderbouwing per perceel. Het College concludeerde dat de argumenten van de appellante niet voldoende waren om het bestreden besluit te weerleggen.

Uiteindelijk verklaarde het College het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum, 29 september 2017.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 16/986
5111

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 september 2017 in de zaak tussen

[naam 1] , te [plaats] , appellante,

en

de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. M.A.G. van Leeuwen).

Procesverloop

Bij besluit van 31 maart 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder aan appellante betalingsrechten toegekend op grond van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB (de Uitvoeringsregeling).
Bij besluit van 27 september 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante gedeeltelijk gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen en de betalingsrechten opnieuw vastgesteld.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 september 2017.
Voor appellante is verschenen [naam 2] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het College gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1
Appellante heeft met het doen van haar Gecombineerde opgave 2015 de toekenning en uitbetaling van betalingsrechten aangevraagd. Zij heeft hiertoe 21 percelen opgegeven met een totale oppervlakte van 65,36 ha.
1.2
Bij het primaire besluit heeft verweerder aan 63,07 betalingsrechten toegekend met een waarde van € 110,95 per recht in 2015.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van appellante gedeeltelijk gegrond verklaard en het primaire besluit herroepen in die zin dat verweerder aan appellante nu 63,16 betalingsrechten heeft toegewezen met een waarde van € 110,88 per recht in 2015. Verweerder heeft in het bestreden besluit uiteengezet dat en waarom hij ten aanzien de nog in geschil zijnde percelen de perceeloppervlakten kleiner heeft vastgesteld dan appellante heeft opgegeven. Daarbij heeft verweerder onder meer erop gewezen dat en waarom hij de door appellante ingetekende verruiging en verstruiking, greppels, sloten en twee bouwputten niet aanmerkt als subsidiabele landbouwgrond en waarom hij bepaalde percelen heeft gesplitst.
3. Appellante kan zich niet vinden in de door verweerder vastgestelde subsidiabele oppervlakte en voert aan dat zij de lijnen van de percelen bij het doen van de Gecombineerde opgave 2015 juist heeft ingetekend. Zij heeft hierbij de maten aangehouden van de percelen, zoals die door haar zijn aangekocht. De koeien lopen ook door de door verweerder niet subsidiabel geachte elementen, zoals de sloten en de bouwputten die gebruikt worden door de bakstenenfabriek.
4.1
Het College stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit per perceel gemotiveerd heeft uiteengezet dat en waarom hij de perceeloppervlakten kleiner heeft vastgesteld dan appellante heeft opgegeven. Gezien die motivering van het bestreden besluit, had het op de weg van appellante gelegen specifiek en onderbouwd per perceel toe te lichten dat verweerder de perceeloppervlakten onjuist heeft vastgesteld. Appellante heeft dit niet gedaan. Zij heeft slechts in algemene bewoordingen aangevoerd dat verweerder de perceelgrenzen onjuist heeft vastgesteld. In hetgeen appellante heeft aangevoerd ziet het College geen aanknopingspunt voor het oordeel dat verweerder de perceeloppervlakten onjuist heeft vastgesteld.
4.2
Hetgeen appellante heeft aangevoerd ten aanzien van problemen in het verleden met de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit en de toenmalige minister van Economische Zaken doet hier niet ter zake, reeds omdat een en ander geen betrekking heeft op de toekenning van betalingsrechten waarover het in deze procedure gaat.
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Venekamp, in aanwezigheid van mr. W.M.J.A. Duret, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 september 2017.
w.g. A. Venekamp w.g. W.M.J.A. Duret