ECLI:NL:CBB:2017:381

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
28 september 2017
Publicatiedatum
27 november 2017
Zaaknummer
17/1134
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • R.R. Winter
  • J.W.E. Pinckaers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake gewasbeschermingsmiddelen en respijtverlening

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 28 september 2017 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van Vaselife International B.V. en Chrysal International B.V. Het verzoek van Vaselife betreft de verlenging van de termijn voor het afleveren van gewasbeschermingsmiddelen, specifiek het middel Vaselife Universal Bulb PHT. De achtergrond van de zaak is een besluit van de verweerder, het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb), dat de vergunning voor parallelhandel van Vaselife heeft verlengd tot 1 december 2025, maar later het bezwaar van Chrysal tegen deze verlenging gegrond heeft verklaard en de vergunning heeft herroepen. Vaselife heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting is naar voren gekomen dat Chrysal bezwaar heeft tegen de verkoop van het middel door Vaselife, omdat dit hun concurrentiepositie schaadt. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de spoedeisendheid van het verzoek vooral financieel van aard is, maar dat dit op zichzelf geen reden is voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat er geen grond is om het verzoek van Vaselife toe te wijzen, omdat de termijn voor het afleveren van de gewasbeschermingsmiddelen in overeenstemming is met de geldende regelgeving en de verzoekster onvoldoende heeft aangetoond dat haar belangen ernstig worden geschaad. Het verzoek om voorlopige voorziening is dan ook afgewezen.

De uitspraak is openbaar gemaakt en de voorzieningenrechter heeft geen proceskostenveroordeling opgelegd. De beslissing is gedaan door mr. R.R. Winter, met mr. J.W.E. Pinckaers als griffier.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 17/1134
32200
uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 september 2017 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

Vaselife International B.V. te Heerhugowaard, verzoekster,

(gemachtigde: mr. O.P. Swens)
en

het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb),

verweerder, (gemachtigde: mr. V.A. Textor).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:

Chrysal International B.V. te Naarden (Chrysal), verzoekster,

(gemachtigde: mr. E. Broeren)

Procesverloop

Bij besluit van 1 maart 2016 heeft verweerder de aan Vaselife verleende vergunning voor parallelhandel voor het middel Vaselife Universal Bulb PHT verlengd tot 1 december 2025.
Bij besluit van 26 april 2017 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van Chrysal tegen dit besluit gegrond verklaard, de bij besluit van 1 maart 2016 verleende verlenging van de toelating herroepen, vastgesteld dat de oorspronkelijke geldigheidsduur van Vaselife Universal Bulb PHT op 31 december 2016 is verstreken en bepaald dat de reeds ingevoerde en aangemelde partijen van het middel, te weten de twee partijen (batches) met de in het besluit vermelde batchnummers 249-323-S4 en 261- 412-S4, tot 1 november 2017 mogen worden afgeleverd en tot 1 november 2018 mogen worden opgebruikt (respijtverlening).
Vaselife heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld (bodemprocedure 17/933) en verzocht om een versnelde behandeling. Vaselife heeft tevens een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend (voorzieningenprocedure 17/1134). Het College heeft bepaald dat het beroep versneld zal worden behandeld. Partijen is toegezegd dat voor 1 oktober 2017 uitspraak zal worden gedaan ofwel in de bodem- dan wel in de voorzieningenprocedure.
Ook Chrysal heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld (zaaknummer 17/974) maar heeft dat beroep later weer ingetrokken.
Bij besluit van 20 juli 2017 (het nadere besluit) heeft verweerder de respijtverlening in het bestreden besluit in die zin verruimd dat naast de, daarin specifiek aangeduide, andere twee batches ook de bestaande voorraad van het middel met batchnummer 272-994-S4 tot 1 november 2017 mag worden afgeleverd en tot 1 november 2018 mag worden opgebruikt.
Chrysal heeft tegen het nadere besluit beroep ingesteld (bodemprocedure 17/1232) en een verzoek om een voorlopig voorziening ingediend (voorzieningenprocedure 17/1233). Ook zij verzoekt om een uitspraak voor 1 oktober 2017, ofwel in de bodemprocedure dan wel in de voorzieningenprocedure.
Verweerder heeft een reactie op het verzoekschrift ingediend, waarop de andere partijen hebben gereageerd. Vaselife heeft nadere stukken en een toelichting ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft in beide bodemprocedures tegelijkertijd plaatsgevonden op 29 augustus 2017, evenals aansluitend het onderzoek ter zitting in beide voorzieningen-procedures. De gemachtigden van partijen zijn verschenen. Namens Chrysal is verder nog verschenen A.J. Soest. Namens Vaselife is verder nog verschenen mr. A.A.M. Reijns. De onderzoeken zijn ter zitting gesloten.
Bij beschikking van heden heeft het College partijen bericht dat het onderzoek in de bodemprocedures niet volledig is geweest, dat er aanleiding bestaat om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof), en dat het onderzoek in de bodemprocedures wordt heropend. Het College heeft met toepassing van artikel 8:53 van de Awb bepaald dat de beroepszaken een gewone behandeling vorderen en verder op de gewone wijze worden behandeld.

Overwegingen

1.1.
Uit voormeld procesverloop volgt dat thans aanleiding bestaat het verzoek van Vaselife om een voorlopige voorziening inhoudelijk te beoordelen en daarop uitspraak te doen.
1.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien, voor zover hier van belang, tegen een besluit bij het College beroep is ingesteld, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Ter terechtzitting heeft verzoekster, daarnaar door de voorzieningenrechter gevraagd, haar verzoek om voorlopige voorziening geconcretiseerd en beperkt tot het nadere besluit.
1.3.
Voor zover in deze uitspraak een oordeel wordt gegeven over de rechtmatigheid van het bestreden besluit en het nader besluit, is sprake van een voorlopig oordeel dat het College niet bindt in een eventuele bodemprocedure.
2. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
2.1.
Chrysal is sinds 19 februari 2016 toelatinghouder van het gewasbeschermingsmiddel dat sinds 3 juni 2016 is geregistreerd onder de naam Chrysal BVB (toelatingsnummer 12865) en dat in het kader van de aan Vaselife verleende vergunning voor parallelhandel van het gewasbeschermingsmiddel Vaselife Universal Bulb PHT (toelatingsnummer 14878N), waarvan Vaselife toelatingshouder is, dient als referentiemiddel.
2.2.
Verzoekster en Chrysal zijn ten aanzien van de gewasbeschermingsmiddelen waar het hier om gaat elkaars concurrenten. Voor de behandeling van dit verzoek om voorlopige voorziening gaat de voorzieningenrechte er voorshands vanuit dat zij in de voorlopige voorzieningsprocedure die door de ander is aangespannen derde belanghebbende partij zijn.
2.3.
Het verzoek om een voorlopige voorziening strekt ertoe dat de voorzieningenrechter met betrekking tot het nadere besluit een zodanige voorlopige voorziening treft dat de termijn voor het mogen afleveren van de in het nadere besluit vermelde batches wordt verlengd tot de datum waarop het College in de bodemprocedure op het beroep van Vaselife zal hebben beslist. Vaselife heeft daartoe aangevoerd dat het verkoopseizoen van haar middel rond 1 november begint en dat zij zo lang mogelijk aan de vraag naar haar middel wil kunnen voldoen. Nu is dat vanaf eind november 2017 niet meer mogelijk. Daardoor zal zij naar verwachting blijvend afnemers verliezen en reputatieschade lijden.
2.4.
Verweerder heeft ter zitting aangegeven geen bezwaar te hebben tegen verlenging van de respijttermijn omdat het dan nog steeds gaat om het afleveren en opgebruiken van de in de besluiten vermelde batches waarvan verweerder al heeft geaccepteerd dat die op de markt worden gebracht.
2.5.
Chrysal heeft ter zitting aangegeven daartegen wel bezwaar te hebben omdat zij in haar (concurrentie) belangen wordt geschaad zolang Vaselife haar middel mag blijven verhandelen. Daartoe heeft zij aangevoerd dat de verkoop door Vaselife van de extra batch voor haar tot onomkeerbare schade zal leiden. Het middel van Vaselife is goedkoper dan het referentiemiddel, wordt op de markt gebracht als zijnde vergelijkbaar met het referentiemiddel, maar bevat anders dan dat middel niet de door Chrysal gepatenteerde technologie. Als Vaselife haar middel goedkoop op de markt brengt zullen de klanten van verzoekster het door verzoekster aangeboden middel voortaan ook tegen een lagere prijs willen aanschaffen. Dat leidt tot prijsdruk en onomkeerbare schade voor Chrysal.
3.1
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de spoedeisendheid van het door verzoekster gestelde belang vooral een financieel karakter heeft, te weten de omvang van haar omzet. Een dergelijk belang vormt ingevolge vaste rechtspraak, zie bijvoorbeeld de uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 november 2013, ECLI:NL:CBB:2013:218, op zichzelf geen reden voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het staat verzoekster immers vrij om financiële compensatie van verweerder te vorderen indien het door haar in rechte betwiste nadere besluit achteraf onrechtmatig zal blijken te zijn. In het kader van de belangenafweging zal het treffen van een voorlopige voorziening echter wel in beeld kunnen komen indien het financiële belang hier van dien aard is dat de vermogenspositie van verzoekster zodanig wordt aangetast dat de bedrijfsvoering hierdoor in ernstige problemen zou kunnen komen. Van een zodanige aantasting van de vermogenspositie van verzoekster is niet gebleken. Met het door verzoekster op dit punt gestelde is niet, althans onvoldoende, gebleken van een zodanige aantasting. Het gaat blijkens het nadere besluit om een beperkte hoeveelheid van het middel. De enkele stelling dat zij, wanneer zij niet tot aan de uitspraak van het College in de bodemprocedure deze middelen mag blijven afzetten, naar verwachting blijvend afnemers zal verliezen en reputatieschade zal lijden maakt die aantasting niet aannemelijk.
3.2
Voor het treffen van een voorlopige voorziening zou, gelet op het voorgaande, aanleiding kunnen zijn indien - ook zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht - ernstig dient te worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is, alsmede of dit besluit in de bodemprocedure in stand zal blijven. Dienaangaande overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
3.2.1.
Bij het berekenen van de termijn van 6 maanden (aflevertermijn) is verweerder kennelijk uitgegaan van het moment dat hij bij besluit van 26 april 2017 in negatieve zin besliste op het bezwaar van verzoekster. De datum van 1 november 2017 onderscheidenlijk 1 november 2018 is in overeenstemming met zowel de Verordening (EG) Nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 (de Verordening) als het ter zake gestelde in het Besluit beleidsregel respijttermijnen voor gewasbeschermingsmiddelen (de beleidsregel). De Verordening - en in lijn daarmee de beleidsregel – bepaalt in artikel 46, tweede volzin, dat de respijtperiode beperkt is en ten hoogste zes maanden voor de verkoop en distributie, en ten hoogste nogmaals één jaar voor de verwijdering, de opslag en het gebruik van bestaande voorraden van de betrokken gewasbeschermingsmiddelen bedraagt. Het stond verweerder, nu voormelde data 1 november 2017 en 1 november 2018 de ingevolge de Verordening maximale respijttermijnen markeren, derhalve niet vrij om langere respijttermijnen aan verzoekster te gunnen.
3.2.2.
Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechte naar voorlopig oordeel geen grond voor de conclusie dat de verlening van de respijttermijnen hier rechtens niet houdbaar zou zijn.
3.3
De voorzieningenrechter is op grond van al het vorenstaande van oordeel dat er geen grond bestaat om het verzoek van Vaselife tot het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening toe te wijzen. Het verzoek moet daarom worden afgewezen.
3.4.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.R. Winter, in aanwezigheid van mr. J.W.E. Pinckaers , griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 september 2017.
w.g. R.R. Winter w.g. J.W.E. Pinckaers