ECLI:NL:CBB:2017:380

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
28 september 2017
Publicatiedatum
27 november 2017
Zaaknummer
17/1233
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • R.R. Winter
  • J.W.E. Pinckaers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in geschil over gewasbeschermingsmiddelen en respijtverlening

In deze zaak heeft Chrysal International B.V. (verzoekster) een verzoek om voorlopige voorziening ingediend tegen een besluit van het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) dat de vergunning voor parallelhandel van Vaselife International B.V. (verweerder) heeft verlengd. Het bestreden besluit, genomen op 26 april 2017, herroept de eerder verleende verlenging van de toelating van het gewasbeschermingsmiddel Vaselife Universal Bulb PHT en stelt dat de oorspronkelijke geldigheidsduur op 31 december 2016 is verstreken. Chrysal stelt dat de respijtverlening die aan Vaselife is verleend, onterecht is en dat dit haar onomkeerbare schade zal toebrengen, omdat Vaselife haar product goedkoper op de markt kan brengen. De voorzieningenrechter heeft op 28 september 2017 uitspraak gedaan en het verzoek van Chrysal afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelt dat er geen spoedeisend belang is dat een voorlopige voorziening rechtvaardigt, aangezien de financiële schade die Chrysal stelt te lijden, niet van dien aard is dat het haar bedrijfsvoering in gevaar brengt. Bovendien is er geen grond om te twijfelen aan de rechtmatigheid van het nadere besluit van het Ctgb. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de procedure in de bodemzaken verder zal worden behandeld en dat er prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie zullen worden gesteld.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 17/1233
32200
uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 september 2017 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

Chrysal International B.V. te Naarden (Chrysal), verzoekster,

(gemachtigde: mr. E. Broeren)
en

het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb),

verweerder, (gemachtigde: mr. V.A. Textor).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:

Vaselife International B.V. te Aalsmeer (Vaselife),

(gemachtigde: mr. O.P. Swens)

Procesverloop

Bij besluit van 1 maart 2016 heeft verweerder de aan Vaselife verleende vergunning voor parallelhandel voor het middel Vaselife Universal Bulb PHT verlengd tot 1 december 2025.
Bij besluit van 26 april 2017 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van Chrysal tegen dit besluit gegrond verklaard, de bij besluit van 1 maart 2016 verleende verlenging van de toelating herroepen, vastgesteld dat de oorspronkelijke geldigheidsduur van Vaselife Universal Bulb PHT op 31 december 2016 is verstreken en bepaald dat de reeds ingevoerde en aangemelde partijen van het middel, te weten de twee partijen (batches) met de in het besluit vermelde batchnummers 249-323-S4 en 261- 412-S4, tot 1 november 2017 mogen worden afgeleverd en tot 1 november 2018 mogen worden opgebruikt (respijtverlening).
Vaselife heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld (bodemprocedure 17/933) en verzocht om een versnelde behandeling. Vaselife heeft tevens een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend (voorzieningenprocedure 17/1134). Het College heeft bepaald dat het beroep versneld zal worden behandeld. Partijen is toegezegd dat voor 1 oktober 2017 uitspraak zal worden gedaan ofwel in de bodem- dan wel in de voorzieningenprocedure.
Ook Chrysal heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld (zaaknummer 17/974) maar heeft dat beroep later weer ingetrokken.
Bij besluit van 20 juli 2017 (het nadere besluit) heeft verweerder de respijtverlening in het bestreden besluit in die zin verruimd dat naast de, daarin specifiek aangeduide, andere twee batches ook de bestaande voorraad van het middel met batchnummer 272-994-S4 tot 1 november 2017 mag worden afgeleverd en tot 1 november 2018 mag worden opgebruikt.
Chrysal heeft tegen het nadere besluit beroep ingesteld (bodemprocedure 17/1232) en een verzoek om een voorlopig voorziening ingediend (voorzieningenprocedure 17/1233). Ook zij verzoekt om een uitspraak voor 1 oktober 2017, ofwel in de bodemprocedure dan wel in de voorzieningenprocedure.
Verweerder heeft een reactie op het verzoekschrift ingediend, waarop de andere partijen hebben gereageerd. Vaselife heeft nadere stukken en een toelichting ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft in beide bodemprocedures tegelijkertijd plaatsgevonden op 29 augustus 2017, evenals aansluitend het onderzoek ter zitting in beide voorzieningen-procedures. De gemachtigden van partijen zijn verschenen. Namens Chrysal is verder nog verschenen A.J. Soest. Namens Vaselife is verder nog verschenen mr. A.A.M. Reijns. De onderzoeken zijn ter zitting gesloten.
Bij beschikking van heden heeft het College partijen bericht dat het onderzoek in de bodemprocedures niet volledig is geweest, dat er aanleiding bestaat om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof), en dat het onderzoek in de bodemprocedures wordt heropend. Het College heeft verder met toepassing van artikel 8:53 van de Awb bepaald dat de beroepszaken een gewone behandeling vorderen en verder op de gewone wijze worden behandeld.

Overwegingen

1.1.
Uit voormeld procesverloop volgt dat thans aanleiding bestaat het verzoek van Chrysal om een voorlopige voorziening inhoudelijk te beoordelen en daarop uitspraak te doen.
1.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien, voor zover hier van belang, tegen een besluit bij het College beroep is ingesteld, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Aangezien Chrysal tenslotte uitsluitend beroep heeft ingesteld tegen het nadere besluit, heeft ook haar verzoek om voorlopige voorziening uitsluitend betrekking op dat besluit.
1.3.
Voor zover in deze uitspraak een oordeel wordt gegeven over de rechtmatigheid van het nadere besluit, is sprake van een voorlopig oordeel dat het College niet bindt in de bodemprocedure.
2. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
2.1.
Chrysal is sinds 19 februari 2016 toelatinghouder van het gewasbeschermingsmiddel dat sinds 3 juni 2016 is geregistreerd onder de naam Chrysal BVB (toelatingsnummer 12865) en dat in het kader van de aan Vaselife verleende vergunning voor parallelhandel van het gewasbeschermingsmiddel Vaselife Universal BuIb PHT (toelatingsnummer 14878N), waarvan Vaselife toelatingshouder is, dient als referentiemiddel.
2.2.
Verzoekster en Vaselife zijn ten aanzien van de gewasbeschermingsmiddelen waar het hier om gaat elkaars concurrenten. Voor de behandeling van dit verzoek om voorlopige voorziening gaat de voorzieningenrechte er voorshands vanuit dat zij in de voorlopige voorzieningsprocedure die door de ander is aangespannen derde belanghebbende partij zijn.
2.3.
Het verzoek van Chrysal om een voorlopige voorziening strekt ertoe dat de voorzieningenrechter het nadere besluit schorst. Chrysal heeft daartoe aangevoerd dat het nadere besluit volgens haar in de bodemprocedure geen stand zal houden omdat het hier toepasselijke normatieve kader het verlenen van een respijttermijn bij het verlengen van een parallelvergunning niet mogelijk maakt. Voorts is het nadere besluit niet in overeenstemming met het Besluit beleidsregel respijttermijnen voor gewasbeschermingsmiddelen (beleidsregel) en strijdig met het zorgvuldigheids-, het evenredigheids- en het motiveringsbeginsel. Tenslotte heeft zij aangevoerd dat de verkoop door Vaselife van de extra batch voor haar tot onomkeerbare schade zal leiden. Het middel van Vaselife is goedkoper dan het referentiemiddel, wordt op de markt gebracht als zijnde vergelijkbaar met het referentiemiddel, maar bevat anders dan dat middel niet de door Chrysal gepatenteerde technologie. Als Vaselife haar middel goedkoop op de markt brengt zullen de klanten van verzoekster het door verzoekster aangeboden middel voortaan ook tegen een lagere prijs willen aanschaffen. Dat leidt tot prijsdruk en onomkeerbare schade voor Chrysal.
2.4.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de spoedeisendheid van het door verzoekster gestelde belang vooral een financieel karakter heeft, te weten omzetverlies. Een dergelijk belang vormt ingevolge vaste rechtspraak, zie bijvoorbeeld de uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 november 2013, ECLI:NL:CBB:2013:218, op zichzelf geen reden voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het staat verzoekster immers vrij om financiële compensatie van verweerder te vorderen indien het door haar in rechte betwiste nadere besluit achteraf onrechtmatig zal blijken te zijn. In het kader van de belangenafweging zal het treffen van een voorlopige voorziening echter wel in beeld kunnen komen indien het financiële belang hier van dien aard is dat de vermogenspositie van verzoekster zodanig wordt aangetast dat de bedrijfsvoering hierdoor in ernstige problemen zou kunnen komen. Van een zodanige aantasting van de vermogenspositie van verzoekster is niet gebleken. Met het door verzoekster op dit punt gestelde is niet, althans onvoldoende, gebleken van een zodanige aantasting. Het gaat bij de derde batch, naar uit de stukken blijkt, immers om een beperkte, hoeveelheid van het middel. De enkele stellingen van verzoekster dat het nadere besluit Vaselife ruimte biedt om meer van het middel op de markt te brengen dan is toegestaan omdat op het middel en de verpakking geen batchnummers zijn vermeld en dat deze extra batch langer houdbaar is dan de in het nadere besluit vermelde termijn voor opgebruik, maken, indien al juist en relevant, die aantasting niet aannemelijk. Dat zelfde geldt voor de, niet nader uitgewerkte, stelling dat te vrezen is voor prijsdruk.
2.5.
Voor het treffen van een voorlopige voorziening zou, gelet op het voorgaande, aanleiding kunnen zijn indien - ook zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht - ernstig dient te worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is, alsmede of dit besluit in de bodemprocedure in stand zal blijven. Dienaangaande overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
2.5.1.
In tekst noch systematiek van het bepaalde in artikel 46, in samenhang gelezen met artikel 52 van Verordening (EG) 1107/2009 (de Verordening), heeft de voorzieningenrechter aanknopingspunten kunnen vinden voor de juistheid van het standpunt van verzoekster dat er geen bevoegdheid zou bestaan voor het verlenen van een respijttermijn als het gaat om de intrekking, wijziging of niet verlenging van een vergunning voor parallelhandel. In artikel 52 (parallelhandel), lid 7, waarin onder meer het bepaalde bij artikel 46 van overeenkomstige toepassing wordt verklaard op gewasbeschermingsmiddelen die parallel worden verhandeld, is veeleer een duidelijke aanwijzing voor het tegendeel gelegen.
2.5.2.
De voorzieningenrechter deelt evenmin het standpunt van verzoekster dat verweerder met het nemen van het nadere besluit voormelde beleidsregel niet in acht zou hebben genomen. Bij het berekenen van de termijn van 6 maanden (aflevertermijn) is verweerder kennelijk uitgegaan van het moment dat hij bij besluit van 26 april 2017 in negatieve zin besliste op het bezwaar van Vaselife. De datum van 1 november 2017 is dan in overeenstemming met zowel de Verordening als het ter zake gestelde in de beleidsregel. Dat verweerder van een eerder moment had moeten uitgaan, te weten 14 juni 2016, zijnde de datum van een verweerschrift waarin verweerder te kennen gaf dat de vergunning voor parallelhandel niet kon worden verlengd, maakt dat niet anders. Pas op 26 april 2017 immers is daaromtrent een daadwerkelijke beslissing genomen. Dat vervolgens, aanknopende bij de datum van 1 november 2017, een opgebruiktermijn van één jaar en dus tot 1 november 2018 is verleend, is dan evenzeer in overeenstemming met de ter zake toepasselijke regels. Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter naar voorlopig oordeel geen grond voor de conclusie dat het nadere besluit rechtens niet houdbaar zou zijn.
2.5.3.
Het betoog van verzoekster dat verweerder met het nemen van het nadere besluit verschillende beginselen zou hebben geschonden is verweven met het fundamentele debat dat partijen in de bodemprocedure voeren over de precieze betekenis van artikel 52 van de Verordening. Ter zake daarvan zal het College, blijkens de beschikking heropening van heden in de zaken 17/933 en 17/1232, prejudiciële vragen aan het Hof stellen. Een diepergaand onderzoek naar het (Unie)recht is welhaast niet denkbaar en brengt, gelet op het in de eerste volzin van 2.4 overwogene, het treffen van een voorlopige voorziening dus niet dichterbij.
2.6.
De voorzieningenrechter is op grond van al het vorenstaande van oordeel dat er geen grond bestaat om het verzoek van Chrysal tot het treffen van de voorlopige voorziening, strekkende tot schorsing van het nadere besluit, toe te wijzen. Het verzoek moet daarom worden afgewezen.
2.7.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.R. Winter, in aanwezigheid van mr. J.W.E. Pinckaers , griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 september 2017.
w.g. R.R. Winter w.g. J.W.E. Pinckaers