ECLI:NL:CBB:2017:351

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
24 augustus 2017
Publicatiedatum
27 oktober 2017
Zaaknummer
17/977
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in verband met fosfaatreductieplan

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 24 augustus 2017 uitspraak gedaan in het kader van een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. M.J.J. de Winter, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de staatssecretaris van Economische Zaken, waarbij hem een geldsom van € 12.230,- was opgelegd op grond van de Regeling Fosfaatreductieplan 2017. Verzoeker stelde dat hij een knelgeval was en dat de staatssecretaris ten onrechte geen ander referentieaantal voor hem had vastgesteld. Hij voerde aan dat hij onomkeerbare investeringsverplichtingen was aangegaan en deed een beroep op het gelijkheidsbeginsel, verwijzend naar een eerder vonnis van de kort gedingrechter.

Tijdens de zitting op 28 juni 2017 heeft de staatssecretaris aangegeven dat hij de inning van de geldsom voorlopig opschortte in afwachting van de uitkomst van hoger beroep tegen het vonnis van 4 mei 2017. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat er op dat moment geen sprake was van onverwijlde spoed die een voorlopige voorziening vereiste. De voorzieningenrechter was van mening dat de staatssecretaris eerder had kunnen bepalen welke gevolgen het vonnis van 4 mei 2017 voor verzoeker zou hebben, en heeft de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 990,- en het betaalde griffierecht van € 168,- te vergoeden.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en de voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat de situatie van verzoeker inmiddels was veranderd door de opschorting van de inning van de geldsom.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 17/977
16009
uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 augustus 2017 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam] , te [plaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. M.J.J. de Winter),
en

de staatssecretaris van Economische Zaken, de staatssecretaris

(gemachtigden: mr. P.P. Huurnink, mr. B.J. Drijber, M. Sonnema en A.H. Spriensma).

Procesverloop

Bij besluit van 27 mei 2017 (het primaire besluit) heeft de staatssecretaris, voor zover hier van belang, op grond van de Regeling Fosfaatreductieplan 2017 (de Regeling) aan verzoeker een geldsom opgelegd van € 12.230,- (de geldsom).
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juni 2017. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Ter zitting is het onderzoek geschorst teneinde verzoeker de mogelijkheid te bieden nadere stukken te overleggen en de staatssecretaris deze te laten beoordelen. Bij brief van 11 juli 2017 zijn de door de staatssecretaris verzochte stukken overgelegd. Bij brief van 25 juli 2017 heeft de staatssecretaris medegedeeld dat vooralsnog geen geldsommen worden geïnd. Bij brief van 2 augustus 2017 heeft verzoeker daarop zijn reactie gegeven.

Overwegingen

1. Ingevolge het bepaalde in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij het College bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Verzoeker heeft aangevoerd dat hij een knelgeval is. In zijn bijzondere persoonlijke omstandigheden heeft de staatssecretaris ten onrechte geen aanleiding gezien om op grond van artikel 12, tweede lid, van de Regeling voor hem een ander referentieaantal vast te stellen. Verzoeker stelt verder dat hij voor de peildatum (2 juli 2015) onomkeerbare investeringsverplichtingen is aangegaan ten behoeve van de uitbreiding van zijn bedrijf, maar deze niet heeft kunnen benutten. Hij doet in dat verband een beroep op het gelijkheidsbeginsel met verwijzing naar het vonnis van 4 mei 2017 (ECLI:NL:RBDHA:2017:4638), waarin de kort gedingrechter ten aanzien van een aantal melkveehouders de Regeling buiten toepassing heeft verklaard. Ten slotte heeft verzoeker aangevoerd dat op grond van zijn (gebrek aan) financiële draagkracht moet worden afgezien van het opleggen van geldsommen.
3. De staatssecretaris heeft ter zitting uiteen gezet dat hij voor ondernemers die in gelijke omstandigheden verkeren als de eisers in het vonnis van 4 mei 2017, de inning voorlopig (in afwachting van de uitkomst van het tegen dat vonnis ingediende hoger beroep) opschort. Bij brief van 25 juli 2017 heeft de staatssecretaris medegedeeld dat verzoeker beschouwd wordt als gelijk geval in bedoelde zin. Het reeds ingehouden bedrag van € 12.230,- is aan verzoeker terugbetaald en de betalingsverplichtingen worden in ieder geval geschorst tot na het arrest van het Gerechtshof Den Haag. Nadien bericht de staatssecretaris verzoeker over de consequenties die hij voor verzoeker aan dat arrest zal verbinden. Voor zover (nog) nodig zal hij het beroep op het gebrek aan draagkracht dan bezien.
4. De voorzieningenrechter ziet hierin aanleiding het verzoek af te wijzen. Van een situatie waarin onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, vereist dat een voorlopige voorziening dient te worden getroffen is namelijk (thans) geen sprake (meer).
5. De voorzieningenrechter is het met verzoeker eens dat de staatssecretaris eerder had kunnen bepalen welke gevolgen hij voor verzoeker verbindt aan het vonnis van 4 mei 2017, zodat de onderhavige procedure voorkomen had kunnen worden. De voorzieningenrechter ziet daarin aanleiding de staatssecretaris te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten en tot vergoeding van het betaalde griffierecht. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
- draagt de staatssecretaris op het betaalde griffierecht van € 168,- aan verzoeker te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 990,-
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stam, in aanwezigheid van mr. A.G.J. van Ouwerkerk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 augustus 2017.
w.g. R.C. Stam w.g. A.G.J. van Ouwerkerk