2.3In het primaire besluit heeft verweerder als volgt overwogen. Controleambtenaren van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) hebben na inspecties op respectievelijk 27 februari 2014 en 28 mei 2014 op het bedrijf van appellante overtredingen vastgesteld. Deze overtredingen waren aanleiding voor het opleggen van een bestuurlijke boete. Voorts is tijdens de inspectie op 4 maart 2015 opnieuw vastgesteld dat appellante verwerkte dierlijke eiwitten met daarin van herkauwers afkomstige eiwitten exporteerde naar derde landen. Hieruit blijkt dat appellante handelde in strijd met artikel 7 in samenhang met bijlage IV, punt V (lees: III), onderdeel E, onder 1, van Verordening (EG) nr. 999/2001. Omdat appellante de aan haar opgelegde last onder dwangsom niet is nagekomen, verbeurt zij een dwangsom van € 15.220,-. Dit bedrag is gebaseerd op de geëxporteerde hoeveelheden verwerkte dierlijke eiwitten, zoals vastgesteld tijdens de inspectie op 4 maart 2015, en de dwangsom in eerder genoemde last onder dwangsom van 8 november 2012. De geëxporteerde hoeveelheden betreffen 716 ton, bestaande uit 515 ton (contract of sale No: 2014S095) en 246 ton (contract of sale No: 2015S007). Verweerder heeft het inspectierapport niet met het primaire besluit aan appellante toegezonden.
3. In het bestreden besluit heeft verweerder zich op het volgende standpunt gesteld. Hoewel strikt genomen alleen Agri Ingredients B.V. (hierna: AI) de exporteur is, kan appellante, gezien de bewuste samenwerking en gezamenlijke uitvoering, worden aangemerkt als medepleger van de overtreding. Dat bedrijven dezelfde natuurlijke persoon als bestuurder hebben wordt gezien als één van de factoren waarom de bedrijven zo sterk met elkaar verweven zijn. Wat betreft de bedrijfsvoering bestaat er tussen de bedrijven een zeer nauwe samenhang en zijn ze op de hoogte van elkaars activiteiten. Het inspectierapport van 4 maart 2015 biedt daarom grondslag voor invordering van de dwangsom. Nu appellante geen erkenning had tot het vervaardigen van voeder voor gezelschapsdieren kan het product ‘Complementary petfood for dogs’ niet gezien worden als voeder voor gezelschapsdieren. De uitzondering op het verbod tot uitvoer van herkauwers afkomstige verwerkte dierlijke eiwitten en producten die dergelijke eiwitten bevatten, geldt alleen voor verwerkt voeder van gezelschapsdieren en is dus niet op appellante van toepassing. Hiermee staat vast dat het door appellante geproduceerde voedsel niet geëxporteerd had mogen worden. Dat het product niet gezien kan worden als voeder voor gezelschapsdieren wordt bevestigd in de uitspraak van het College van 8 januari 2014. Uit deze uitspraak volgt tevens dat aan verweerder de bevoegdheid is toegekend om te beoordelen of sprake is van de uitzonderingsbepaling en of er dus voldoende gewaarborgd is dat het product uitsluitend voor gezelschapsdieren bestemd is. Appellante overtreedt de relevante regelgeving. Gelet op de inhoud van de last, verbeurt zij een dwangsom bij overtreding. Met zijn beslissing van 23 februari 2015 heeft verweerder zich uitgelaten over de wijzigingen die aan het product zijn aangebracht in 2014. In het kader van deze bezwaarprocedure heeft appellante nagelaten te onderbouwen welke wijzigingen het product sindsdien heeft ondergaan.
4. In voormelde uitspraak van 8 januari 2014 heeft het College, samengevat en voor zover thans van belang, als volgt geoordeeld. Met betrekking tot de export van dierlijke producten geldt als hoofdregel dat de uitvoer van van herkauwers afkomstige verwerkte dierlijke eiwitten en van producten die dergelijke eiwitten bevatten verboden is. Dit uitvoerverbod geldt niet voor verwerkt voeder voor gezelschapsdieren. Ter beantwoording van de vraag of de uitzonderingsbepaling van toepassing is, heeft verweerder de bevoegdheid te beoordelen of, gelet op objectieve criteria zoals de aard en samenstelling van het product, de inrichting van het producerende bedrijf, het verwerkingsstadium, de wijze van aanbieding, de verpakking en de prijs van het product, alsmede op het bedrijf van de afnemer, redelijkerwijze voldoende waarborgen bestaan dat het te exporteren product niet, ondanks de gestelde bestemming als voeder voor gezelschapsdieren, in een later stadium de bestemming van voeder voor landbouwhuisdieren zal krijgen. Verweerder heeft redelijkerwijs kunnen oordelen dat die waarborgen ten aanzien van het product van appellante in onvoldoende mate aanwezig zijn. Verweerders onbetwiste vaststellingen dat het product een meelvorm heeft, dat het product in (nieuwe) zakken met een inhoud van 25.000 kg, die in een container worden gehangen (inner liners), wordt uitgevoerd en dat de afnemers in derde landen van het product (ook) voeder voor landbouwhuisdieren produceren, zijn aanwijzingen dat het product van appellante in ieder geval in economische zin niet ongeschikt is als voeder voor landbouwhuisdieren. Het door appellante geëxporteerde product kan niet worden beschouwd als voeder voor gezelschapsdieren.
5. Over de beroepsgronden oordeelt het College als volgt.