Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 27 juni 2017 op het hoger beroep van:
[naam 1] AA, te [plaats] , appellant
(gemachtigde: mr. P.H. Kramer),
Procesverloop in hoger beroep
14 maart 2016, met nummer 15/1726 Wtra AK (www.tuchtrecht.nl, ECLI:NL:TACAKN:2016:21).
[naam 3] .
Grondslag van het geschil
1 januari 2014.
Uitspraak van de accountantskamer
1 januari 2014;
gegrond verklaard en aan appellant de maatregel van berispingopgelegd.
Beoordeling van het geschil in hoger beroep
10 december 2013 gehouden ava, waarin het besluit tot stopzetting van de pensioenopbouw is genomen, als notulist ondertekend. Daarnaast heeft [naam 2] tijdens een bespreking van de jaarrekening 2013 op 7 november 2014, waarin het beëindigen van de pensioenopbouw expliciet aan de orde is gekomen, ook niet aangegeven dat zij het niet eens was met het stopzetten van de pensioenopbouw. [naam 2] heeft dat evenmin aangegeven tijdens de ava van 14 november 2014 waarin de jaarrekening 2013 is vastgesteld. Tegen deze achtergrond was er volgens appellant geen sprake van onbevredigende informatie en evenmin van onjuiste of onvolledige informatie. Daar komt volgens appellant bij dat in de
letter of representation(LOR) door [naam 5] als vertegenwoordiger van de praktijk onder andere is bevestigd dat appellant over de juiste en volledige informatie beschikte en [naam 5] namens de praktijk heeft bevestigd dat er wordt ingestemd met de overhandigde jaarrekening 2013. Appellant betwist overigens dat hij, indien hij destijds van mening zou zijn geweest dat toch sprake was van onjuiste of onvolledige informatie, in dat geval [naam 2] had moeten benaderen. Artikel 14 van de Nadere voorschriften Controle- en overige standaarden (NV COS) 4410, zoals geldend ten tijde van belang, bepaalt immers dat hij zich dan tot de entiteit (de vennootschap) - en niet tot de pensioengerechtigde ( [naam 2] ) - had moeten wenden voor nadere inlichtingen. Het is aannemelijk dat appellant, indien hij zich tot de vennootschap had gewend om nadere inlichtingen in te winnen, van de vennootschap alsnog een afschrift van de door [naam 2] ondertekende versie van de stopzettingsovereenkomst zou hebben ontvangen. Achteraf is gebleken dat de vennootschap deze wel in haar administratie had, maar kennelijk is vergeten deze toe te zenden. Na ontvangst van dit afschrift had appellant alsnog zijn samenstellingswerkzaamheden kunnen uitvoeren en afronden. Voor zover op appellant een zorgplicht rust om erop toe te zien dat de entiteit zich houdt aan de formele eisen, is aan deze zorgplicht voldaan, nu appellant de entiteit heeft gewaarschuwd dat ondertekening van de stopzettingsovereenkomst plaats diende te vinden.
25 januari 2013 respectievelijk 7 november 2014. Appellant heeft de stopzettingsovereenkomst opgesteld en in de aan [naam 5] en [naam 2] gerichte brief van
18 december 2013, met als bijlage een stopzettingsovereenkomst, heeft hij [naam 5] expliciet verzocht de stopzettingsovereenkomst mede door [naam 2] te laten ondertekenen en deze te retourneren. Appellant heeft niet betwist dat hij de stopzettingsovereenkomst niet voor akkoord ondertekend retour heeft ontvangen. Onder deze omstandigheden had appellant naar het oordeel van het College bij het samenstellen van de jaarrekening 2013 moeten constateren dat de aan hem verstrekte gegevens met betrekking tot de beëindiging van de pensioenopbouw onvolledig waren, in die zin dat een door [naam 2] getekend exemplaar van de stopzettingsovereenkomst ontbrak. Appellant had het bestuur van de entiteit ( [naam 5] ) moeten bevragen of [naam 2] had ingestemd met het beëindigen van de pensioenopbouw in eigen beheer en moeten informeren naar het bestaan van een door [naam 2] getekend exemplaar van de stopzettingsovereenkomst. Door in die omstandigheden een samenstellingsverklaring bij de jaarrekening van de vennootschap voor het jaar 2013 af te geven zonder daarbij de volledigheid van de verstrekte informatie vast te stellen, heeft appellant geen invulling gegeven aan zijn verificatieplicht als bedoeld in het bepaalde in NVCOS 4410 onder 14 (oud) en daarmee in strijd gehandeld met het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid als bedoeld in artikel 2, onder d, van de VGBA. De door appellant gestelde, maar door [naam 2] betwiste, omstandigheid dat [naam 2] tijdens de besprekingen van de jaarrekeningen niet heeft aangegeven dat zij het niet eens was met het stopzetten en heeft aangegeven dat zij niet gehecht was aan haar pensioenrechten, maakt het voorgaande niet anders. Het feit dat [naam 5] een LOR bij de jaarrekening 2013 heeft verstrekt, waarin is vermeld dat hij aan appellant volledige en juiste gegevens heeft vertrekt, doet niet af aan de verantwoordelijkheid van appellant om te handelen overeenkomstig NVCOS.
Beslissing
mr. drs. P. Fortuin, in aanwezigheid van mr. A. El Markai, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2017.