ECLI:NL:CBB:2017:268

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
7 juli 2017
Publicatiedatum
8 augustus 2017
Zaaknummer
15/253
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Randvoorwaardenkorting GLB-inkomenssteun wegens niet-naleving dierenwelzijnseisen

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 7 juli 2017 uitspraak gedaan in het geschil tussen een maatschap en de staatssecretaris van Economische Zaken. De maatschap had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris, waarbij een randvoorwaardenkorting van 15% was opgelegd op de GLB-inkomenssteun voor het jaar 2013. Deze korting was gebaseerd op herhaalde niet-naleving van dierenwelzijnseisen, zoals het onmiddellijk verzorgen van zieke of gewonde dieren en het bieden van voldoende water en voedsel. De staatssecretaris had vastgesteld dat de maatschap deze verplichtingen drie keer niet was nagekomen, wat leidde tot de opgelegde korting.

Tijdens de zitting op 16 juni 2017 heeft de maatschap betoogd dat zij goed voor haar schapen zorgde en dat er geen grond was voor de korting. De maatschap voerde aan dat zij regelmatig contact had met haar dierenarts en dat de zorg voor de dieren een hoge prioriteit had. Het College heeft echter de toezichtsrapporten van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) als bewijsstukken geaccepteerd, waarin herhaalde tekortkomingen in de zorg voor de dieren werden vastgesteld.

Het College concludeerde dat de staatssecretaris terecht de randvoorwaardenkorting had opgelegd, aangezien de maatschap de verplichtingen uit de Regeling GLB-inkomenssteun niet had nageleefd. De beroepsgrond van de maatschap faalde, en het beroep werd ongegrond verklaard. De uitspraak benadrukt het belang van naleving van dierenwelzijnseisen in het kader van de GLB-inkomenssteun.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 15/253
5101

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 juli 2017 in de zaak tussen

maatschap [naam 1] en [naam 2] , te [plaats] , appellante

(gemachtigde: mr. O.C. Struif),
en

de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. E.J.H. Jansen).

Procesverloop

Bij besluit van 9 oktober 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (de Regeling) een randvoorwaardenkorting vastgesteld van 15% op de aan appellante voor het jaar 2013 te verlenen rechtstreekse betalingen.
Bij besluit van 23 februari 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Beide partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juni 2017. Aan de zijde van appellante zijn verschenen [naam 1] en [naam 2] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Aan de zijde van verweerder waren tevens aanwezig [naam 3] en [naam 4] , beiden werkzaam bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)
.

Overwegingen

1. Aan de orde is of verweerder de randvoorwaardenkorting van 15% terecht aan appellante heeft opgelegd. Verweerder heeft aan deze randvoorwaardenkorting ten grondslag gelegd dat appellante de verplichting dieren die ziek of gewond lijken, onmiddellijk op passende wijze te verzorgen of een dierenarts te raadplegen drie maal niet heeft nageleefd. Deze herhaaldelijke niet-naleving levert volgens verweerder op zich zelf genomen al een korting op van 15%. Voorts heeft verweerder aan de randvoorwaardenkorting ten grondslag gelegd dat appellante zich niet heeft gehouden aan de verplichting behuizingen en inrichtingen voor de beschutting van een dier zo te ontwerpen, maken en onderhouden dat het dier zich niet kan verwonden, de verplichting een dier voldoende schoon water te geven of anderszins aan zijn behoefte aan water te voldoen, de verplichting een dier voldoende, gezond en geschikt voer te geven, de verplichting een ziek of gewond dier zo nodig af te zonderen in een passend onderkomen en de verplichting een register bij te houden van alle medische zorg en het aantal sterfgevallen en het register ten minste drie jaar te bewaren.
2. Appellante heeft tegen het verwijt dat zij de verplichting dieren die ziek of gewond lijken, onmiddellijk op passende wijze te verzorgen of een dierenarts te raadplegen drie maal niet heeft nageleefd het volgende aangevoerd. In het algemeen zorgt zij goed voor de schapen, zowel wat betreft de aanwezigheid van voldoende water als de medische zorg voor de schapen. Veterinaire zorg voor de schapen heeft in elk geval een hoge prioriteit op het bedrijf. Appellante zorgt in eerste instantie zelf voor de gezondheid en het welzijn van de schapen. Daarnaast heeft appellante regelmatig contact met haar eigen dierenarts. Deze komt regelmatig op het bedrijf en begeleidt appellante bij het verzorgen van de schapen. In geval van acute noodzaak wordt de plaatselijke dierenarts ingeschakeld. Appellante meent dat zij een dier dat ziek of gewond is wel op passende wijze heeft verzorgd, zodat haar ter zake geen verwijt valt te maken. Dit betekent dat er gene grondslag bestond om de randvoorwaardenkorting vast te stellen.
3.1
Over deze beroepsgrond overweegt het College als volgt.
3.2
Artikel 3 van de Regeling bepaalde – kort gezegd – dat een landbouwer die een aanvraag heeft ingediend voor bedrijfstoeslag de in de artikelen 4 en 5 van Verordening 73/2009 bedoelde beheerseisen, opgenomen in bijlage 1, in acht neemt. Artikel 68 van de Regeling bepaalde – kort gezegd – dat, indien een landbouwer één of meer verplichtingen op grond van artikel 3 niet naleeft een korting wordt opgelegd op het totale bedrag dat op grond van de in artikel 2 bedoelde steunregelingen aan de landbouwer is of moet worden toegekend. De korting die wordt opgelegd naar aanleiding van een niet-naleving van de randvoorwaarden bedraagt 3% (artikel 2 van de Beleidsregels Regeling GLB-inkomenssteun 2006). Op grond van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad van 19 januari 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers (verordening 73/2009), dient een landbouwer die rechtstreekse betalingen ontvangt, de in bijlage II genoemde uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen in acht te nemen. Bijlage II bij Verordening 73/2009 verwijst naar artikel 4 van Richtlijn 98/58/EG van de Raad van 20 juli 1998 inzake de bescherming van voor landbouwdoeleinden gehouden dieren. Deze beheerseisen zijn in Nederland onder meer uitgewerkt in het tijde van belang geldende artikel 4, derde lid, van het Besluit welzijn productiedieren. Deze bepaling luidde dat een dier dat ziek of gewond lijkt, onmiddellijk op passende wijze wordt verzorgd. Wanneer die zorg geen verbetering in de toestand van het dier brengt, wordt zo spoedig mogelijk een dierenarts geraadpleegd.
3.3
In het Toezichtsrapport GWWD ( het eerste rapport) van 2 mei 2013 staat het volgende:
“(…)
Op 17 april 2013, stelde ik, [toezichthouder NVWA], ambtenaar van de Nederlandse Voedsel-en Warenautoriteit (NVWA), werkzaam binnen het Team landbouw Landelijk, op grond van artikel 114 lid 1 van de gezondheids- en welzijnswet voor dieren en artikel 1 lid 1 onder a van de regeling aanwijzing ambtenaren Gezondheids- en Welzijnswet voor dieren aangewezen als toezichthouder, een onderzoek in op bovenstaand bedrijf.
Ik was vergezeld van NVWA toezichthoudend dierenarts [dierenarts NVWA].
Stal 1, (…)
Ik zag dat een schaap met I&R nummer 109988277178 kreupel was. Ik zag dat dit schaap lange uitgegroeide klauwen had.
(…)
Ik zag in een hok 3 schapen. Ik zag dat 1 van deze schapen zeer kreupel was. Ik zag dat dit schaap een snotneus had. Ik zag dat dit schaap ‘schuifelde’ in plaats van dat het schaap kon lopen. Ik zag dat [dierenarts NVWA] de klauwen van dit schaap controleerde. Ik hoorde [dierenarts NVWA] zeggen dat van beide achterpoten de klauwen nagenoeg weggerot waren. Zij zag dat de normale klauwopbouw totaal was verdwenen. Zij zag dat de voorknieën beiderzijds gezwollen waren. Ik hoorde [dierenarts NVWA] zeggen dat deze dieren al veel te lang op een te natte ondergrond zijn gehouden.
(…)
Ik zag in het hok daarnaast een kreupele geit. Ik zag dat de geit de rechter voorpoot nauwelijks belastte.
(…)
Stal 4, (…) Ik zag dat [dierenarts NVWA] een schaap die linksvoor kreupel was controleerde. Ik zag dat de klauwwanden er lang waren uitgegroeid en waren dubbel geklapt onder de zool, vol met mest en vuil. Ik hoorde [dierenarts NVWA] zeggen dat de klauwen van dit schaap veel eerder had moeten worden verzorgd en dat dit schaap nu veel pijn heeft van deze onverzorgde klauwen.
(…)
Stal 5, (…) Ik zag dat [dierenarts NVWA] de klauwen van een schaap met I&R nummer 109988841966 controleerde. Ik hoorde [dierenarts NVWA] zeggen dat dit schaap lange uitgegroeide onverzorgde klauwen had. Ik zag dat de klauwen erg lang waren.
(…)
Stal 8, (…) Ik zag dat 1 schaap met I&R nummer 109988077143 rechtsvoor ernstig kreupel was. Ik zag dat [dierenarts NVWA] dit dier controleerde. Ik zag dat de klauwen van dit dier erg lang waren. Ik hoorde [dierenarts NVWA] zeggen dat dit dier onverzorgde klauwen had en dit dier daar veel last van moet hebben.
(…)
Weiland naast het bedrijf en voor het bedrijf, (…)
Tijdens de controle heb ik [vertegenwoordiger van appellante] gevraagd of direct een praktiserend dierenarts wilde bellen voor het beoordelen van een aantal zieke schapen. Ik hoorde de [vertegenwoordiger van appellante) zeggen dat hij dat niet nodig vond en ook geen zaken wilde doen met [plaatselijke dierenarts]. [vertegenwoordiger van appellante]) gaf aan dat hij een vaste praktiserende dierenarts heeft uit [plaats van eigen dierenarts] (naar schatting 280 kilometer en 3.30 uur verwijderd van de veehouderij van [vertegenwoordiger van appellante].
Vervolgens heb ik [toezichthouder NVWA] op woensdag 17 april 2013, omstreeks 12:00 uur zonder overleg met DR telefonisch contact opgenomen met [plaatselijke dierenarts] en gevraagd of er direct een praktiserend dierenarts naar de veehouderij van [vertegenwoordiger van appellante] kon komen voor de beoordeling van enkele zieke dieren.
Vervolgens heeft de [plaatselijke dierenarts] op aanwijzing van [dierenarts NVWA] verschillende dieren beoordeeld. [Plaatselijke dierarts] heeft 2 schapen moeten euthanaseren en één ziek schaap heeft van praktiserend dierenarts nog een kans gekregen omdat [plaatselijke dierenarts] dat hij dit dier nog kon reden.
Vervolgens is door [plaatselijke dierenarts] de geit beoordeeld. Ik hoorde [plaatselijke dierenarts] zeggen dat het dier een ontstoken kniegewricht had en een ontstoken klauw en dat het dier direct behandeld zou moeten worden, wat hij ook heeft gedaan.
Van [plaatselijke dierenarts] heb ik later vernomen dat hij op maandag 22 april 2012 het zieke schaap alsnog heeft moeten euthanaseren.(…)”
3.4
In het Toezichtsrapport GWWD ( het tweede rapport) van 2 juli 2013, opgesteld naar aanleiding van de controle op 12 juni 2013 is onder andere het volgende opgenomen:
“(…) Ik zag en telde dat in
stal 5aan de linker zijde, 17 schapen werden gehouden.
(…)
Ik zag en voelde dat meer dan 8 van deze schapen zeer mager waren. Ik zag aan de vacht dat de dieren mager waren. Ik voelde door de vacht, van de ongeschoren schapen, de ribben en de wervels. Bij enkele schapen voelde ik de doornvormige uitsteeksels van het skelet op de rug, wat aangeeft dat er praktisch geen spierweefsel meer aanwezig is. Ik hoorde meer dan 6 van deze schapen zeer zwaar ademen en hoesten.
Ik hoorde [dierenarts NVWA] zeggen dat zij de schapen er slecht vond uitzien en dat de dieren een zieke indruk maakten.
(…)
Ik hoorde [vertegenwoordiger van appellante] zeggen dat [eigen dierenarts] ongeveer drie weken geleden voor het laatste op het bedrijf was geweest en de dieren had beoordeeld. Ik hoorde [vertegenwoordiger van appellante ] zeggen dat hij in opdracht van [eigen dierenarts] 17 schapen 1 x met een antibiotica had behandeld.
(…)
Ik hoorde [NVWA dierenarts] zeggen dat de voornoemde 17 schapen niet op een passende wijze zijn verzorgd en dat zij dit zou vastleggen in haar veterinaire verklaring, (….).
(…)
In
stal 9zag ik een schaap liggen. Ik zag dat er een flinke hoop mest achter het schaap lag. Ik zag dat het schaap geen water had. Ik zag dat het schaap met de kop tussen 2 hekken lag die in V-vorm tegen elkaar stonden. Ik zag toen dat een deel van de mest achter het schaap ingedroogd was. Ik zag dat [dierenarts NVWA] probeerde of het schaap nog kon staan. Ik zag dat toen [dierenarts NVWA] het schaap voorzichtig van de plaats trok dat het schaap de achterpoten krampachtig tegen het onderlichaam trok. Ik zag dat het schaap de achterpoten niet kon laten strekken. Ik zag dat onder het schaap een vuile hoop pus lag. Ik zag dat toen [dierenarts NVWA] het schaap had weggetrokken een natte ligplaats besmeurd met mest, urine en pus. Ik zag dat het uier van het schaap deels was verdwenen, mogelijk door de ontsteking en ik zag dat de huid aan de onderzijde stuk was. Ik zag een grote vuile wond rondom de plaats van het uier. Ik hoorde [dierenarts NVWA] zeggen dat het schaap zeer mager was en dat zij het gewicht schatte op maximaal 15 kilogram. Ik hoorde dat [dierenarts NVWA] het I&R nummer van het schaap oplas waarna ik het nummer heb genoteerd: 109988276896. Ik hoorde [dierenarts NVWA] zeggen dat het linker oog van het schaap was beschadigd en dat de cornea voor een groot deel wit was.
(…)
Ik hoorde dat [dierenarts NVWA] aan [vertegenwoordiger van appellante] vroeg hoe hij dit dier behandelde, omdat zij geen enkel spoor van behandeling kon vinden.
(…)
Ik hoorde [vertegenwoordiger van appelante] zeggen dat er geen praktiserend dierenarts bij was geweest en dat het dier niet werd behandeld.
Omdat het schaap met I&R nummer 109988276896 in een doodzieke toestand was hebben wij aan [vertegenwoordiger van appellante] gevraagd of hij direct een praktiserend dierenarts wilde laten komen om het dier te beoordelen.
(…)
Op woensdag 12 juni 2013 omstreeks 13:45 uur zag ik een persoon op het erf van de veehouderij van [vertegenwoordiger van appellante]. Deze persoon stelde zich aan mij voor als [plaatselijke dierenarts 2]. Ik zag en hoorde dat [plaatselinke dierenarts 2] het schaap met I&R nummer 109988276896 onderzocht en beoordeelde. Ik hoorde [plaatselijke dierenarts 2] zeggen dat dit schaap veel eerdere behandeld had moeten worden. Ik hoorde [plaatselijke dierenarts 2] zeggen dat het schaap “zover heen” was dat hij niets anders kon doen dat het schaap uit zijn lijden te verlossen en het dier te euthanaseren. Ik hoorde de [vertegenwoordiger van appellante] zeggen dat dit niet nodig was en als hij het dieren zou “wassen” en verzorgen hij het dier nog kon “opknappen”. Ik hoorde [plaatselijke dierenarts 2] zeggen dat [vertegenwoordiger van appellante] dat veel eerder had moeten doen waarna hij het schaap, na goed vinden van [vertegenwoordiger van appellant], heeft geeuthanaseerd. (…)”
3.5
In het Toezichtsrapport GWWD van 15 oktober 2013 (het derde rapport) staat het volgende:
“(…)
Stal 9Op woensdag 4 september 2013 omstreeks 12:30 uur zag ik dat er in stal 9 lammeren werden gehouden. (…)
Ik zag dat één van deze dieren een zeer zieke indruk maakte. Ik zag dat het dier erg mager was, een vervuilde vacht had en dat het zeer moeilijk in de benen kwam, Vervolgens zag ik, nadat [dierenarts NVWA] het dier had vastgepakt, een grote open wond zo groot als een 2 euro muntstuk. Ik zag dat het kniegewricht dor deze opening zichtbaar was. Ik hoorde [dierenarts NVWA] zeggen dat dit een zeer ernstige wond was. Ik hoorde [dierenarts NVWA] aan [vertegenwoordiger 2 van appellante] vragen of het dier was behandeld. Ik hoorde [vertegenwoordiger 2 van appellante] zeggen dat het dier op 20 augustus 2013 was behandeld door de praktiserend dierenarts uit [plaats eigen dierenarts] en dat daarna geen dierenarts bij dit dier was geweest.
Ik hoorde [dierenarts NVWA] zeggen dat zij de verwonding zo ernstig vond dat er direct een praktiserend dierenarts zou moeten komen om dit dier te beoordelen en mogelijk te euthanaseren.
(…)
Op woensdag 4 september 2013 omstreeks 13:30 uur zag ik de mij bekende en in mijn functie kennende [plaatselijke dierenarts 3). Ik, [toezichthouder NVWA] hoorde en zag dat [plaatselijke dierenarts 3] het lam met de open wond onderzocht. Ik hoorde [plaatselijke dierenarts 3] na het stellen van zijn diagnose zeggen dat euthanaseren de enige optie zou zijn. Vervolgens zag ik dat [plaatselijke dierenarts 3], na overleg met [vertegenwoordiger van appellante], het gewonde lam heeft geëuthanaseerd. (…)
Het lam dat werd gehouden is niet onmiddellijk op een passende wijze verzorgd en niet afgezonderd in een passend onderkomen ondergebracht. (…)”
3.6
Het College ziet in hetgeen appellante heeft aangevoerd geen reden om te twijfelen aan juistheid of volledigheid van de drie hiervoor weergegeven toezichtsrapporten. Ter zitting van het College heeft appellante gesteld dat aan de deskundigheid van de dierenarts van de NVWA en de plaatselijke dierenarts moet worden getwijfeld, maar die enkele stelling acht het College daarvoor onvoldoende. De door appellante overgelegde foto’s en de verklaring van haar eigen dierenarts van 29 juli 2015, doen niets af aan de bevindingen in de toezichtsrapporten. Appellante voert voorts meer in zijn algemeenheid aan dat zij goed voor haar dieren zorgt, maar dat neemt niet weg dat verweerder op grond van de toezichtsrapporten aannemelijk heeft gemaakt dat appellante de in artikel 4, derde lid, van het Besluit welzijn productiedieren neergelegde verplichting om dieren die ziek of gewond lijken op passende wijze te verzorgen drie maal niet heeft nageleefd. Verweerder was dus bevoegd een randvoorwaardenkorting op te leggen.
3.7
Op grond van artikel 71, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 1122/2009 van de Commissie van 30 november 2009 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad wat betreft de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem in het kader van de bij die verordening ingestelde regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers en ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad wat betreft de randvoorwaarden in het kader van de steunregeling voor de wijnsector dient verweerder in het geval van een niet-naleving van een randvoorwaarde een korting vast te stellen van in beginsel 3%. Uit het vijfde lid van die bepaling volgt dat, indien een herhaalde niet-naleving is geconstateerd, het percentage dat overeenkomstig het eerste lid is vastgesteld bij de eerste herhaling, voor de herhaalde niet-naleving wordt vermenigvuldigd met de factor drie. In het geval van verdere herhalingen wordt de vermenigvuldigingsfactor drie telkens toegepast op het resultaat van de verlaging die voor de vorige herhaalde niet-naleving is vastgesteld. De maximale verlaging is evenwel niet hoger dan 15% van het totale bedrag van de rechtstreekse betalingen. Hieruit vloeit voort dat verweerder terecht een randvoorwaardenkorting van 15% heeft vastgesteld.
3.8
Dit betekent dat de beroepsgrond faalt.
4. Aangezien de maximale randvoorwaardenkorting ter zake 15% bedraagt en verweerder deze terecht heeft vastgesteld, behoeven de beroepsgronden van appellante tegen de overige verwijten die verweerder haar heeft gemaakt geen verdere bespreking.
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Venekamp, in aanwezigheid van mr. W.M.J.A. Duret, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2017.
w.g. A. Venekamp w.g. W.M.J.A. Duret