1.3.Met een brief van 21 juli 2016 heeft verweerder, samengevat, de volgende informatie verstrekt. Een TTO is een privaatrechtelijke rechtspersoon die de publiekrechtelijke verhouding tussen een bij hem aangesloten chauffeur en verweerder niet kan aantasten. De door TCS opgelegde schorsing als bedoeld in de brief van 24 (lees: 29) december 2015 betreft geen schorsing van de Taxxxivergunning maar een schorsing van de aansluiting van appellant bij TCS voor de standplaats Amsterdam CS. Deze schorsing, die naar aanleiding van de door appellant op 21 december 2014 gepleegde overtreding bij wijze van maatregel is opgelegd, is gebaseerd op de privaatrechtelijke overeenkomst tussen TCS en appellant. Artikel 82b, derde lid en zesde lid, aanhef en onder f, van de Wp2000 biedt daartoe de ruimte. Dit artikel strekt ertoe de handhaving naar aanleiding van geconstateerde onregelmatigheden deels neer te leggen bij de TTO. De door TCS opgelegde schorsing berust daarom op een juiste wettelijke grondslag. Het in geding zijnde bestreden besluit berust volgens verweerder bij nader inzien echter niet op een juiste wettelijke grondslag. Verweerder was op grond van artikel 2.17, eerste lid, aanhef en onder d, van de Taxiverordening gehouden tot schorsing van de Taxxxivergunning voor een gelijke periode als die waarover de TTO de aansluiting van appellant had geschorst, maar heeft dat niet gedaan. Dat is een situatie waarin de Taxiverordening niet voorziet. Volgens verweerder had hij in het bestreden besluit toepassing kunnen geven artikel 2.17, vierde lid, van de Taxiverordening. Ingevolge die bepaling heeft verweerder een discretionaire bevoegdheid om een Taxxxivergunning te schorsen of in te trekken indien de chauffeur zich gedraagt op een wijze dat naar oordeel van verweerder de kwaliteit van taxivervoer wordt aangetast. Dat daarvan sprake is volgt volgens verweerder uit de omstandigheid dat appellant, wetende dat zijn aansluiting met TCS voor de standplaats Amsterdam CS was geschorst, willens en wetens is blijven werken op de opstapmarkt. Verweerder heeft het College verzocht om hem met toepassing van de bestuurlijke lus in de gelegenheid te stellen voormeld gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
2. Het College stelt vast dat verweerder in zijn brief van 21 juli 2016 heeft erkend dat de intrekking van de Taxxxivergunning op een onjuiste wettelijke grondslag berust. Het primaire besluit en het bestreden besluit zijn dus genomen in strijd met artikel 2.3, eerste lid van de Taxiverordening, gelezen in samenhang met artikel 2.14 van de Taxiverordening en artikel 1, vierde lid, aanhef en onder e, van het Besluit Nadere regels eisen chauffeurs. Aan een dergelijk gebrek kan niet worden voorbijgegaan met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. Het beroep is dus gegrond en het bestreden besluit moet worden vernietigd wegens strijd met evenbedoelde bepalingen uit de Taxiverordening.
3. Het College dient aansluitend te bezien welk gevolg deze uitkomst heeft. Ingevolge artikel 8:41a van de Awb dient de bestuursrechter het hem voorgelegde geschil zoveel mogelijk definitief te beslechten. Het College ziet geen aanleiding te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand kunnen blijven. Verweerder heeft in zijn brief van 21 juli 2016 het College verzocht om toepassing te geven aan de bestuurlijke lus door hem in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen (artikel 8:51a van de Awb), omdat volgens hem aan het bestreden besluit artikel 2.17, vierde lid, van de Taxiverordening ten grondslag kan worden gelegd. Ingevolge die bepaling kan een Taxxxivergunning worden geschorst of ingetrokken indien de chauffeur zich gedraagt op een wijze dat naar het oordeel van verweerder de kwaliteit van taxivervoer wordt aangetast. In aanmerking genomen dat het hier gaat om een voor appellant belastend besluit dat op een onjuiste wettelijke grondslag berust, alsook dat de beoordeling van de grondslag die verweerder kennelijk voor het nemen van een nieuw besluit voor ogen heeft een andere is, zal het College de bestuurlijke lus niet toepassen. Het College is van oordeel dat het door verweerder beoogde nader te nemen besluit niet als heroverweging van het primaire besluit kan worden aangemerkt, noch als een besluit waarmee een gebrek in het bestreden besluit kan worden hersteld. Gelet hierop ziet het College aanleiding met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien. Het College zal het primaire besluit herroepen en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit.
4. Het College ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:75 van de Awb verweerder te veroordelen in de door de appellant in beroep gemaakte kosten. Deze kosten stelt het College op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door derden beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495,-).