ECLI:NL:CBB:2017:217

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
31 mei 2017
Publicatiedatum
14 juli 2017
Zaaknummer
16/624
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van een boete opgelegd aan een vleeskuikenbedrijf wegens overtredingen van welzijnseisen

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 31 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over een boete die was opgelegd aan [naam 1] B.V., een vleeskuikenbedrijf, door de staatssecretaris van Economische Zaken. De boete van € 3.000,- was opgelegd naar aanleiding van bevindingen van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) tijdens een inspectie op 3 juli 2014. De inspecteurs constateerden dat de vleeskuikens niet permanent toegang hadden tot droog en los strooisel en dat de lichtintensiteit in de stallen onvoldoende was. Appellante betwistte de bevindingen van het boeterapport en stelde dat de rapportage summier was en niet inging op de ernst van de situatie. De rechtbank Rotterdam had het beroep van appellante ongegrond verklaard, maar in hoger beroep oordeelde het College dat de staatssecretaris onvoldoende bewijs had geleverd voor de overtreding van de eis met betrekking tot het strooisel. Het College vernietigde de eerdere uitspraak en het besluit van de staatssecretaris voor zover het de boete wegens overtreding van de strooisel-eis betrof, maar handhaafde de boete voor de overtreding van de lichtintensiteit. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 2.970,- en diende hij het griffierecht van € 834,- te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 16/624
11350

uitspraak van de meervoudige kamer van 31 mei 2017 op het hoger van:

[naam 1] B.V., te [plaats] , appellante

(gemachtigde: mr. E.T. Stevens),

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 1 juni 2016, kenmerk 15/3823, in het geding tussen

appellante ende staatssecretaris van Economische Zaken, (staatssecretaris)

(gemachtigde: mr. W.L.C. Rijk).

Procesverloop in hoger beroep

Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam (rechtbank) van 1 juni 2016.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 april 2017. Voor appellante zijn verschenen [naam 2] , [naam 3] en haar gemachtigde. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voor de staatssecretaris is tevens verschenen [naam 4] .

Grondslag van het geschil

1. Voor een uitgebreide weergave van het verloop van de procedure, het wettelijk kader en de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, voor zover niet bestreden, wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. Het College volstaat met het volgende.
1.1.
Appellante exploiteert een vleeskuikenbedrijf. Op 3 juli 2014 hebben twee toezichthouders van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) een herinspectie uitgevoerd bij appellante. De bevindingen van deze inspectie zijn neergelegd in een op ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend boeterapport van 14 juli 2014. De inspectiebevindingen luiden, voor zover van belang, als volgt:
“ Wij zagen en voelden dat de vleeskuikens gehouden in de stallen 1 en 2 niet permanent de toegang hadden tot droog en los strooisel op de vloer waarop zij werden gehouden. Wij zagen natte plekken in het strooisel onder waterleidingen in de stallen 1 en 2. Dit betrof circa 46.000 vleeskuikens gehouden in stallen 1 en 2. Deze voorwaarde voor het mogen houden van vleeskuikens werd niet nageleefd.
Wij stelden vast dat er in strijd werd gehandeld met artikel 2.50 lid 1 en 2b juncto artikel 2.51 van het Besluit houders van dieren juncto artikel 3 lid 1 a. juncto bijlage I, punt 3 van de Richtlijn 2007/43/EG gelet op artikel 2.2 van de Wet dieren.
Wij zagen en stelden door meting met een gekalibreerde lux-meter vast dat de lichtintensiteit in vleeskuikenstallen 1 en 2 lager was dan 20 lux op 80% van de bruikbare oppervlakte van de stal. De gemeten lichtintensiteit was 4-19 lux. Dit betrof circa 46.000 vleeskuikens gehouden in stallen 1 en 2. Deze voorwaarde voor het mogen houden van vleeskuikens werd niet nageleefd.
Wij stelden vast dat er in strijd werd gehandeld met artikel 2.50 lid 1 en 2b juncto artikel 2.51 van het Besluit houders van dieren juncto artikel 3 lid 1 a. juncto bijlage I, punt 6 van de Richtlijn 2007/43/EG gelet op artikel 2.2 van de Wet dieren.
Deze overtreding is [naam 1] B.V. aan te rekenen.”
Geconfronteerd met de bevindingen heeft [naam 2] , eigenaar, het volgende verklaard:
“ Ik heb het licht na de vorige controle aangepast. Dit ga ik weer doen. Ik ga waarschijnlijk hangende TL-buizen ophangen. De nippels van een paar waterleidingen waaronder het strooisel nat is, ga ik zo spoedig mogelijk vervangen. Tot die tijd hang ik ze omhoog zodat ze niet lekken.”
1.2.
Bij besluit van 26 september 2014 (het primaire besluit) heeft de staatssecretaris onder verwijzing naar het boeterapport aan appellante een boete opgelegd van in totaal € 3.000,-, omdat zij artikel 2.2, tiende lid, van de Wet dieren, artikel 2.51, van het Besluit houders van dieren en artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, in verbinding met punt 3 en 6 van bijlage I, van Richtlijn 2007/43/EG van de Raad van 28 juni 2007 tot vaststelling van minimumvoorschriften voor de bescherming van vleeskuikens (Richtlijn 2007/43) heeft overtreden. Het gaat om een boete van € 1.500,-, omdat de vleeskuikens niet permanent toegang hebben gehad tot droog en los strooisel op de vloer en een boete van € 1.500,-, omdat de lichtintensiteit niet in alle gebouwen op ten minste 80% van de bruikbare oppervlakte 20 lux heeft bedragen, gemeten op ooghoogte van de dieren.
1.3.
Bij besluit van 15 mei 2015 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris het bezwaar van appellante tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. De staatssecretaris heeft erop gewezen dat appellante niet aan de gestelde welzijnseisen heeft voldaan. Onder en naast de waterleidingen zijn natte plekken in het strooisel aangetroffen. Er is zelfs sprake geweest van dusdanig nat strooisel dat het strooisel aan de laarzen van de toezichthouders is blijven plakken. Ook werd niet voldaan aan de eisen voor de lichtintensiteit.

Uitspraak van de rechtbank

2. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat er op basis van het boeterapport van mag worden uitgegaan dat er sprake was van zodanige natte plekken in het strooisel in de stallen dat niet werd voldaan aan punt 3 van bijlage I, van Richtlijn 2007/43. Op basis van het boeterapport kan er tevens van worden uitgegaan dat de lichtintensiteit in de stallen onvoldoende was, zodat niet werd voldaan aan punt 6 van bijlage I, van Richtlijn 2007/43. In beginsel dient van de juistheid van een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend boeterapport te worden uitgegaan. Dat is slechts anders indien sprake is van bijzondere omstandigheden die nopen tot afwijking van dit uitgangspunt. De rechtbank is van dergelijke bijzondere omstandigheden niet gebleken. Daarbij is van belang geacht dat appellante heeft erkend dat het strooisel nat was als gevolg van lekkende nippels en dat de door appellante overgelegde rapporten van [naam 5] en [naam 6] dateren van de dag na de controle, zodat al indroging kan hebben plaatsgevonden als het lekken inmiddels was gestopt. Voor twijfel aan de juistheid van de verrichte metingen ten aanzien van de lichtintensiteit, zoals vermeld in het boeterapport, bestaat voorts geen aanleiding. De staatssecretaris was daarom bevoegd om aan appellante voor beide overtredingen een boete op te leggen. Van een onevenredige boete voor beide overtredingen is volgens de rechtbank geen sprake.

Beoordeling van het geschil in hoger beroep

3.
Appellante heeft aangevoerd dat het boeterapport onvoldoende grondslag biedt voor de opgelegde boetes, omdat de daarin vermelde bevindingen van de toezichthouders zeer summier zijn toegelicht en niet ingaan op de omvang en ernst van de aangetroffen situatie. De rechtbank heeft de bevindingen zoals weergegeven in het boeterapport klakkeloos overgenomen. Hierdoor heeft het boeterapport absolute kracht van bewijs gekregen. Voor appellante voelt dit als een veroordeling zonder eerlijk proces terwijl zij het tegendeel aan de hand van getuigenverklaringen heeft aangetoond. Appellante spant zich dag en nacht in om ervoor te zorgen dat er voor alle kuikens permanent droog strooisel beschikbaar is. Om dit te bereiken hangen in de stallen drinklijnen met nippels. Elke nippel geeft bij aanraking een druppel water af. Niet elke druppel wordt opgedronken. Het kan zijn dat ter plaatse van de nippels het strooisel iets nat is vanwege water dat gemorst is. Dat is op elk vleeskuikenbedrijf de realiteit. Echter, aan de eis dat alle vleeskuikens permanent toegang moeten hebben tot droog en los strooisel op de vloer heeft zij zondermeer voldaan. Met betrekking tot de lichtintensiteit heeft appellante aangevoerd dat deze bij een eerdere controle van de NVWA, die in 2013 met een app op de telefoon heeft plaatsgevonden, gecontroleerd en aangepast is. De lichtintensiteit voldeed op dat moment. Haar kan niet worden verweten dat deze bij de controle op 3 juli 2014 niet voldeed. Appellante is het voorts niet eens met de hoogte van de opgelegde boete.
4. Het College komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De punten 1, 3 en 6 van bijlage I van Richtlijn 2007/43 luiden als volgt:
“Drinkvoorzieningen
1. Drinkvoorzieningen moeten zo zijn geplaatst en worden onderhouden dat morsen tot een minimum wordt beperkt.
(…)
Strooisel
3. Alle vleeskuikens moeten permanent toegang hebben tot droog en los strooisel op de vloer.
(…)
Licht
6. In alle gebouwen moet de lichtintensiteit tijdens de lichtperiode op ten minste 80 % van de bruikbare oppervlakte ten minste 20 lux bedragen, gemeten op ooghoogte van de dieren. Een tijdelijke vermindering van het verlichtingsniveau is toegestaan als dat volgens de dierenarts noodzakelijk is.”
4.2.
Een bestuursorgaan mag in beginsel afgaan op de juistheid van de bevindingen in een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend proces-verbaal. Indien die bevindingen evenwel gemotiveerd worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd. In dit geval is ten aanzien van de bevindingen met betrekking tot het aangetroffen natte strooisel sprake van een gemotiveerde betwisting. In het boeterapport staat dat de toezichthouders in de stallen 1 en 2 onder de waterleidingen natte plekken hebben gezien en gevoeld. Echter, in het boeterapport is niets vermeld over de ernst en omvang van die natte plekken. Uit punt 1 van bijlage I van Richtlijn 2007/43 kan worden afgeleid dat enig morsen van drinkwater onvermijdelijk wordt geacht. Ter zitting is namens de staatssecretaris ook opgemerkt dat kleine lekkages worden geaccepteerd. Het boeterapport biedt onvoldoende grondslag voor de conclusie dat appellante punt 3 van bijlage I van Richtlijn 2007/43 heeft overtreden. Dat, zoals neergelegd in het bestreden besluit, volgens de staatssecretaris sprake is geweest van dusdanig nat strooisel dat het strooisel aan de laarzen van de toezichthouders is blijven plakken maakt het voorgaande niet anders. Het boeterapport maakt geen melding van dusdanig nat strooisel en ook anderszins kan uit de gedingstukken niet worden afgeleid waarop de staatssecretaris deze stelling heeft gebaseerd. Nu de staatssecretaris ook geen ander bewijs aan zijn besluitvorming ten aanzien van de overtreding van punt 3 van bijlage I van Richtlijn 2007/43 ten grondslag heeft gelegd is er geen feitelijke grondslag voor het opleggen van een boete voor deze overtreding.
4.3.
Van een gemotiveerde betwisting van de bevindingen van de toezichthouders met betrekking tot de lichtintensiteit, op grond waarvan zodanige twijfel bestaat aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding van punt 6 van bijlage I van Richtlijn 2007/43 ten grondslag kunnen worden gelegd, is naar het oordeel van het College geen sprake. Het boeterapport biedt daarom voldoende grondslag voor de conclusie dat appellante punt 6 van bijlage I van Richtlijn 2007/43 heeft overtreden. Voor deze overtreding kan door de staatssecretaris een boete worden opgelegd van € 1.500,-. De beroepsgrond van appellante dat zij er naar aanleiding van een eerdere controle op vertrouwde dat de lichtintensiteit voldeed, is onvoldoende voor de conclusie dat haar geen verwijt kan worden gemaakt ten aanzien van de overtreding. Appellante dient zich er zelf van te vergewissen of zij de noodzakelijke verlichting kan bieden. Voor het oordeel dat de boete op grond van artikel 2.3, aanhef en onder a, van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren had moeten worden gehalveerd bestaat geen aanleiding. De hoogte van de boete is naar het oordeel van het College passend en geboden.
4.4.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep gegrond is en dat de aangevallen uitspraak zal worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal het College het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaren en dit besluit gedeeltelijk vernietigen. Het primaire besluit zal worden herroepen voor zover de staatssecretaris daarbij aan appellante een boete heeft opgelegd wegens overtreding van punt 3 van bijlage I van Richtlijn 2007/43.
5. Het College ziet aanleiding om de staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten stelt het College op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op in totaal € 2970,- voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand ( 1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting bij de rechtbank, 1 punt voor het indienen van het hogerberoepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting bij het College, met een waarde per punt van € 495 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

Het College:
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- vernietigt het besluit van 15 mei 2015,voor zover daarbij een boete is opgelegd wegens overtreding van punt 3 van bijlage I van Richtlijn 2007/43;
- herroept het besluit van 26 september 2014, voor zover daarbij een boete is opgelegd wegens overtreding van punt 3 van bijlage I van Richtlijn 2007/43;
- veroordeelt de staatssecretaris tot vergoeding van de proceskosten van appellante tot een bedrag van in totaal 2.970,-;
- bepaalt dat de staatssecretaris aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 834,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C. Stuldreher, mr. W.E. Doolaard en mr. W.A.J. van Lierop, in aanwezigheid van mr. S.M. van Ditmarsch, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2017.
w.g. S.C. Stuldreher w.g. S.M. van Ditmarsch