Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
Uitspraak van de meervoudige kamer van 18 januari 2017 op het hoger beroep van:
[naam 1] RA, te [plaats 1] , appellant
(gemachtigde: mr. drs. A.J.F. Gonesh),
[naam 2] B.V. ( [naam 2] ), te Haarlem.
Procesverloop in hoger beroep
3 augustus 2015, met nummer 14/2909 Wtra AK (www.tuchtrecht.nl, ECLI:NL:TACAKN:2015:83).
Grondslag van het geschil
Beoordeling van het geschil in hoger beroep
A-110.1 van de VGC en mogelijk artikel A-150.1 van de VGC. Met deze overweging heeft de accountantskamer geen inhoudelijk oordeel gegeven over de tuchtrechtelijke verwijtbaarheid van de in klachtonderdeel 1 aan de orde gestelde gedraging, maar slechts het toetsingskader weergegeven.
e-mailberichten die appellant hierover heeft gewisseld met zijn zakenrelatie en (mede-) initiatiefnemer en een werknemer van het pensioenfonds heeft appellant in het midden gelaten voor wie hij acquireerde. Het verwijt dat appellant in het vierde klachtonderdeel wordt gemaakt, heeft niets met acquisitie van doen en heeft appellant niet bestreden. Ten aanzien van de in de klachtonderdelen 5 en 6 bedoelde presentatie op een conferentie voor Centrale Banken in de Caraïbische regio constateert het College dat het feit dat appellant op de vraag van de organisator van de conferentie – de Centrale Bank van Suriname – naar de beloning voor zijn bijdrage, zonder [naam 2] daarin te kennen, heeft geantwoord dat bij wijze van betaling een donatie kon worden gedaan aan een goed doel te Paramaribo onder vermelding van hemzelf (eventueel samen met de bank) als donateur er evenmin op duidt dat appellant bij die gelegenheid met name de ‘exposure’ van [naam 2] voor ogen had.
De beslissing op dit hoger beroep berust mede op hoofdstuk V van de Wtra.