ECLI:NL:CBB:2017:167

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
3 mei 2017
Publicatiedatum
18 mei 2017
Zaaknummer
16/1287
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring van bezwaarschrift wegens te late indiening en bewijsvoering

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 3 mei 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellant en de staatssecretaris van Economische Zaken. De appellant had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de staatssecretaris, maar dit bezwaar werd niet-ontvankelijk verklaard omdat het niet binnen de gestelde termijn was ingediend. De appellant stelde dat hij het bezwaarschrift op 11 mei 2016 ter post had bezorgd, maar kon geen bewijs overleggen dat dit ook daadwerkelijk was gebeurd. De termijn voor het indienen van het bezwaarschrift eindigde op 12 mei 2016, maar het bezwaarschrift werd pas op 17 mei 2016 door de staatssecretaris ontvangen. De enveloppe was afgestempeld op 16 mei 2016, wat bevestigde dat het bezwaarschrift te laat was verzonden. Het College oordeelde dat er geen omstandigheden waren die erop wezen dat de indiener niet in verzuim was geweest. De appellant had geen bewijs geleverd voor zijn stelling dat hij het bezwaarschrift tijdig had verzonden, en het College moest uitgaan van de datumstempel van PostNL. Daarom werd het beroep ongegrond verklaard en werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 16/1287
5111

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 mei 2017 in de zaak tussen

[naam] , te [plaats] , appellant,

(gemachtigde: ing. G. Plat)

en

de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. C. Cromheecke).

Procesverloop

Bij besluit van 31 maart 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder een besluit genomen op grond van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB.
Bij besluit van 17 november 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 april 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 6:7 in samenhang met artikel 6:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken en vangt deze aan met ingang van de dag na die waarop een besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Op grond van artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend als het voor het einde van de termijn van zes weken is ontvangen. Een bezwaar- of beroepschrift is gezien het tweede lid van dat artikel ook tijdig ingediend als het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. Als bewijs van tijdige terpostbezorging geldt de datumstempel van het postkantoor. Artikel 6:11 van de Awb bepaalt dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2. Verweerder heeft het bezwaarschrift van appellant niet-ontvankelijk verklaard, omdat het niet binnen de daartoe gestelde termijn is ingediend, zonder dat is gebleken van omstandigheden op grond waarvan geoordeeld kan worden dat de indiener niet in verzuim is geweest.
3. Het College stelt vast dat het bezwaarschrift van appellant niet binnen de bezwaartermijn door verweerder is ontvangen. De bezwaartermijn eindigde op 12 mei 2016 (zes weken na de verzending van het primaire besluit op 31 maart 2016). Verweerder heeft het bezwaarschrift ontvangen op 17 mei 2016. Op de enveloppe waarmee het bezwaarschrift is verzonden staat een poststempel van PostNL met de datum 16 mei 2016.
4. Appellant stelt dat hij het bezwaarschrift op 11 mei 2016 ter post heeft bezorgd. Hij weet niet hoe het mogelijk is dat de enveloppe eerst op maandag 16 mei 2016 is afgestempeld. Volgens appellant moet er iets gebeurd zijn bij PostNL waardoor de verzending van de brief vertraging heeft opgelopen. Verder stelt appellant dat 16 mei 2016 tweede pinksterdag was, wat volgens appellant een vreemde datum is om post af te stempelen, omdat volgens hem PostNL brievenbussen niet leegt in het weekeind en waarschijnlijk ook niet stempelt op erkende feestdagen.
5. Het College stelt vast dat appellant geen bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat hij het bezwaarschrift op 11 mei 2016 ter post heeft bezorgd. Op grond van het door appellant aangevoerde kan het College ook niet vaststellen dat het bezwaarschrift tijdig, dat wil zeggen uiterlijk op 12 mei 2016, ter post is bezorgd, noch tot het oordeel komen dat appellant niet in verzuim is geweest. Het College moet uitgaan van het door PostNL op de enveloppe geplaatste datumstempel en concluderen dat het bezwaarschrift niet tijdig is ingediend. Verweerder heeft het bezwaarschrift van appellant dus terecht niet-ontvankelijk verklaard.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Venekamp, in aanwezigheid van
mr. M.B. van Zantvoort, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 mei 2017.
w.g. A. Venekamp w.g. M.B. van Zantvoort