Omdat het beroep gegrond is, bestaat aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die appellant in verband met het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Appellant heeft daarnaast in het aanvullend bezwaarschrift van 7 augustus 2013 gevraagd om vergoeding van de kosten in bezwaar. Op grond van artikel 1, onder b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) komen kosten voor een deskundige voor vergoeding in aanmerking. Op grond van artikel 2, eerste lid, onder b, van het Bpb wordt een vergoeding vastgesteld met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken. Op grond van artikel 1, derde lid, en artikel 3, eerste lid, onder b, van de Wet tarieven in strafzaken in samenhang met artikel 8 van het Besluit tarieven in strafzaken bedraagt het tarief voor een dergelijke vergoeding ten hoogste € 116,09 per uur. Uit de door appellant ter zitting overgelegde facturen van [naam 3] blijkt dat [naam 3] kantoor houdt in [plaats 2] en bij appellant een uurtarief van € 190,- exclusief btw in rekening heeft gebracht. De kosten in rekening gebracht met de factuur van 9 januari 2013 komen niet voor vergoeding in aanmerking. Die kosten betreffen uren voor werkzaamheden uitgevoerd vóór 13 maart 2013, de dag waarop de Raad het primaire besluit heeft genomen. Deze kosten houden derhalve geen verband met het bezwaar of het beroep en komen niet voor vergoeding in aanmerking. De kosten in rekening gebracht met de facturen van 19 augustus 2013, 20 november 2013, 5 december 2013 en 17 november 2015 houden voor wat betreft het tijdvak en de omschrijving wel verband met het bezwaar en beroep. [naam 3] heeft in voornoemde facturen 4,75 uur in rekening gebracht zodat appellant overeenkomst het tarief van € 116,09 in aanmerking komt voor een vergoeding van € 551,43. In de factuur van 10 juli 2015 heeft [naam 3] zes uren in rekening gebracht onder de vermelding “College beroep Bedrijfsleven”. Uit deze vermelding leidt het College af dat de uren betrekking hebben op de zitting van 11 juni 2015 in de beroepsprocedure met procedurenummer 13/899. In de uitspraak van 18 augustus 2015 heeft het College voor de kosten voor het meebrengen van deskundige naar de zitting reeds een vergoeding toegekend, zodat geen aanleiding bestaat voor vergoeding van de kosten van de factuur van 10 juli 2015. Ten slotte heeft appellant een e-mail van [naam 3] van 14 november 2016 ingebracht waarin [naam 3] meedeelt dat hij appellant nogmaals 14 uur in rekening zal brengen, bestaande uit zeven uur aan voorbereidingstijd in verband met het beroep en zeven uur voor de zitting. Het College ziet aanleiding voor deze kosten de vergoeding te bepalen op € 1.276,99 uur (zeven uur in verband met geleverde deskundige bijstand en vier uur voor het meebrengen van een deskundige naar de zitting, waarvan anderhalf uur voor de heenreis vanuit [plaats 2] en anderhalf uur voor de terugreis en een uur voor de zitting à € 116,09 per uur).
Op grond van artikel 1, aanhef en onder d, van het Bpb komen eveneens voor vergoeding in aanmerking de verletkosten van een partij of een belanghebbende. Appellant heeft met het ter zitting overhandigde formulier proceskosten verzocht om vergoeding van twee uren voor een bedrag van totaal € 106,18 in verband met het bijwonen van de zitting. Het College acht een uurtarief van € 53,09 van appellant niet onredelijk en bepaalt de vergoeding voor verletkosten op € 106,18.