1.6Bij het kostenbesluit heeft verweerder de kosten van de bestuurlijke handhaving voor een bedrag van € 2.483,65 bij appellant in rekening gebracht. Na verrekening van de opbrengst van de verkochte kalveren van € 485,- en de reeds eerder door appellant betaalde, geschatte kosten ter hoogte van € 2.300,- is verweerder een bedrag van
€ 301,35 aan appellant verschuldigd.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellant voor zover gericht tegen de brief van 19 februari 2014 niet-ontvankelijk verklaard en voor zover gericht tegen het kostenbesluit gedeeltelijk gegrond verklaard. Voor het overige heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
Uit het toezichtrapport van 13 januari 2014 blijkt volgens verweerder dat appellant geen uitvoering heeft gegeven aan de bij de last onder bestuursdwang opgelegde maatregel 1. Bij hercontrole is geconstateerd dat appellant in strijd met artikel 3, eerste lid, van het Kalverenbesluit heeft gehandeld door drie kalveren ouder dan acht weken te huisvesten in een eenlingbox. Appellant heeft geen verklaring van een dierenarts, zoals bedoeld in artikel 3, tweede lid, van het Kalverenbesluit overgelegd. De toezichthouders hebben geconstateerd dat de drie kalveren veel te groot waren om in deze eenlingboxen te huisvesten. Er is dus tevens terecht geconstateerd dat appellant niet voldeed aan artikel 4 van het Kalverenbesluit. Verweerder acht hiervoor niet alleen de in het toezichtrapport beschreven bevindingen bij de hercontrole op 9 januari 2014 van belang, maar vooral ook de eerdere situatie op 6 januari 2014 in combinatie met de voorgeschiedenis, waarnaar ook door de toezichthoudend dierenarts, [naam 5] , wordt verwezen in haar verklaring van 13 januari 2014, met name haar antwoorden op de vragen 1, 9 en 10.
Wat betreft het kostenbesluit vermeldt het bestreden besluit het volgende. Op 4 en 11 februari 2014 heeft een ambtenaar van de NVWA vergezeld door een toezichthoudend dierenarts geconstateerd dat appellant geen huisvesting ter beschikking had om drie kalveren op een adequate manier te huisvesten. Nu met deze constatering wederom duidelijk werd dat appellant niet in staat zou zijn om voor deze dieren geschikte huisvesting te regelen, is gelet op artikel 5:30, tweede lid, van de Awb terecht overgegaan tot vrijgave. Dat er nog kosten voor de opvang tot en met 27 februari 2014 in rekening zijn gebracht, acht verweerder niet onredelijk.
Ten aanzien van de transportkosten vermeldt verweerder dat het in de zaak waar appellant naar verwijst, ging om een ander vervoermiddel waarvoor een andere prijs wordt gehanteerd. Verweerder acht het, gelet op het aantal te vervoeren dieren, niet redelijk om bij appellant het hogere uurtarief voor een combivrachtwagen in rekening te brengen. Het bedrag voor de transportkosten wordt daarom verlaagd naar € 798,48. Het aantal in rekening gebrachte kilometers is volgens verweerder wel juist berekend. De aanbesteding voor het transport in dit soort situaties is gegund aan één partij, [naam 6] .
Ten aanzien van de nota van de dierenarts vermeldt verweerder dat het slechts één nota betreft, waarbij de specificatie ook is overgelegd en waaruit blijkt dat het werkzaamheden van de dierenarts betreft op 27 februari 2014. Dit is de dag van de verkoop van de dieren. Volgens vaste procedure wordt ten behoeve van de verkoop een dierenarts geraadpleegd om te beoordelen of er medisch gezien geen beletselen zijn.
Wat betreft de opbrengst van de verkochte dieren vermeldt verweerder dat verschillende handelaren worden aangeschreven, die tot een bepaalde tijd een bod kunnen doen. Nadat deze tijd is verstreken, worden dieren verkocht aan de hoogste bieder.
3. Appellant stelt dat de toepassing van de bestuursdwang, inhoudende de inbeslagname van de kalveren, in strijd is met het proportionaliteits- en het evenredigheidsbeginsel. Appellant verwijst naar een verklaring van [naam 7] van de Gezondheidsdienst voor Dieren die bevestigt dat op veel bedrijven sprake is van een situatie waarbij wordt afgeweken van het Kalverenbesluit en kalveren toch in een eenlingbox worden gehouden, ondanks dat zij ouder zijn dan 8 weken. Hij verklaart dat dit afhankelijk is van de bedrijfssituatie en de voorkeur van de veehouder. Ook als kalveren langer dan de genoemde periode (tot circa 4 maanden) in de iglo verblijven hoeft dat geen gezondheids- en welzijnsproblemen te veroorzaken, mits het kalf droog kan liggen en voldoende eten en drinken ter beschikking heeft.
Er zijn volgens appellant verschillende maten eenlingboxen. De boxen van appellant betreffen relatief grote. Anders dan in het toezichtrapport staat aangegeven, hetgeen zichtbaar is op de door appellant overgelegde foto’s, was helemaal niet aan de orde dat de kalveren zich “amper konden bewegen of omdraaien”.
In dit geval bestond volgens appellant geen noodzaak tot het in beslag nemen van de kalveren. Van belang hierbij zijn de omstandigheden van het geval en of deze zodanig waren dat de gezondheid van de dieren in het geding was, maar dat was in het geheel niet aan de orde. Ook in het toezichtrapport is nergens aangegeven dat de gezondheid van de kalveren noopte tot het in bewaring nemen. Gelet hierop was het in bewaring nemen onevenredig. Volgens appellant konden de kalveren eenvoudig worden verplaatst naar de grotere iglo, die op het bedrijf aanwezig was. Echter op dat moment lag er nog landbouwplastic in. Appellant kon dit plastic weghalen, maar daartoe is hem niet de gelegenheid geboden. Volgens appellant had verweerder, al dan niet met tussenkomst van de agrarische bedrijfsverzorging, de bestuursdwang ook kunnen uitvoeren door de grotere iglo leeg te maken en de kalveren daarin te verplaatsen en de kosten daarvan op appellant kunnen verhalen.
Ten aanzien van het kostenbesluit voert appellant aan dat hij het onredelijk acht dat er kosten bij hem in rekening worden gebracht over de periode van 19 februari 2014 tot en met 27 februari 2014, toen de kalveren al waren vrijgegeven.
Voorts acht appellant de kosten voor de huisvesting buitensporig hoog. Deze staan in geen verhouding met wat het kost om de kalveren te huisvesten en verzorgen. Als appellant de gelegenheid had gekregen had hij dit kunnen regelen voor € 1,37 per kalf per dag.
De nota van het bedrijf [naam 6] voor het transporteren van de kalveren vertoont afwijkingen vergeleken met de nota, ook van [naam 6] , in een andere zaak. Het uurtarief verschilt alsmede het aantal uren van en naar het huisadres.
Appellant betoogt dat de kosten voor de dierenarts niet bij hem in rekening kunnen worden gebracht. De kalveren waren in een gezonde staat op het moment dat zij in beslag werden genomen. Bovendien dateert het bezoek van de dierenarts van 27 februari 2014, derhalve van na de vrijgave. Daarachter zit nog een nota voor hetzelfde bedrag als die van de dierenarts. Het is appellant onduidelijk of dit een separate nota is, en waar deze op ziet.
Volgens appellant is geen inzicht gegeven in de opbrengst van de verkoop van de kalveren. Appellant heeft begrepen dat deze € 485,- bedroeg, hetgeen buitensporig laag is.
Ten slotte stelt appellant dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM om te besluiten op de bezwaarschriften in de drie procedures, ruimschoots is verstreken.
4. De Gwwd luidde tot 1 juli 2014 voor zover van belang als volgt:
“Artikel 36
1. Het is verboden om zonder redelijk doel of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar is, bij een dier pijn of letsel te veroorzaken dan wel de gezondheid of het welzijn van een dier te benadelen.
(…)
Artikel 37
Het is de houder van een dier verboden aan een dier de nodige verzorging te onthouden.”
Het Kalverenbesluit luidde tot 1 juli 2014 voor zover van belang als volgt:
“Artikel 3
1. Kalveren worden niet in eenlingboxen gehuisvest indien de kalveren ouder zijn dan 8 weken.
2. Het eerste lid is niet van toepassing indien een dierenarts heeft verklaard dat het kalf in verband met zijn gezondheid of gedrag moet worden geïsoleerd om te worden behandeld.”
Artikel 4
1. Indien kalveren in eenlingboxen worden gehouden, hebben de eenlingboxen elk een breedte van ten minste de schofthoogte van het kalf, gemeten terwijl het kalf rechtop staat, en een lengte van ten minste 1,1 maal de lichaamslengte van het kalf, gemeten van de neuspunt tot aan de achterkant van de zitbeenknobbel (tuber ischii).
2. Indien de kalveren anders dan in eenlingboxen worden gehouden, heeft een kalf met een levend gewicht van:
a. minder dan 150 kg, de beschikking over ten minste 1,5 m2 vloeroppervlakte;
b. 150 kg of meer, maar minder dan 220 kg, de beschikking over ten minste 1,7 m2 vloeroppervlakte;
c. 220 kg of meer, de beschikking over ten minste 1,8 m2 vloeroppervlakte.”