ECLI:NL:CBB:2017:13

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
17 januari 2017
Publicatiedatum
26 januari 2017
Zaaknummer
16/187
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bedrijfstoeslag 2012 op basis van perceelgebruik als crossbaan

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 17 januari 2017 uitspraak gedaan in het geschil tussen een appellant en de staatssecretaris van Economische Zaken over de afwijzing van de bedrijfstoeslag voor het jaar 2012. De appellant had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 5 februari 2016, waarin zijn bedrijfstoeslag opnieuw was vastgesteld op basis van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006. De staatssecretaris had de subsidiabele oppervlakte van perceel 15, dat door de appellant werd opgegeven als blijvend grasland, vastgesteld op 0,00 hectare, omdat het perceel voornamelijk als crossbaan werd gebruikt.

Tijdens de zitting op 6 december 2016 was de appellant afwezig, maar zijn gemachtigden waren aanwezig. De appellant voerde aan dat het perceel in 2012 voor landbouwactiviteiten werd gebruikt en dat het recreatieve gebruik als crossbaan ondergeschikt was aan deze activiteiten. De staatssecretaris stelde echter dat het perceel voornamelijk een recreatieve functie had en dat er onvoldoende landbouwactiviteiten plaatsvonden. Het College heeft de luchtfoto's van het perceel bekeken en geconcludeerd dat de crossactiviteiten niet incidenteel waren, maar structureel. Hierdoor werd het perceel niet als subsidiabele landbouwgrond aangemerkt.

Het College oordeelde dat de staatssecretaris terecht de oppervlakte van perceel 15 op 0,00 hectare had vastgesteld en verklaarde het beroep van de appellant ongegrond. De uitspraak benadrukt het belang van het gebruik van landbouwgrond en de criteria die daarbij gelden onder de Regeling GLB-inkomenssteun 2006. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 16/187
5101

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 januari 2017 in de zaak tussen

[naam] , te [plaats] , appellant

(gemachtigde: ing. M.M.J.M. van Erp),
en

de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigden: mr. M.M. de Vries en A. Aalmers).

Procesverloop

Bij besluit van 24 september 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de bedrijfstoeslag van appellant op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (de Regeling) voor het jaar 2012 opnieuw vastgesteld.
Bij besluit van 5 februari 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 december 2016.
Appellant is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. In het kader van de vaststelling bedrijfstoeslag 2012 van appellant heeft verweerder de subsidiabele oppervlakte van perceel 15, opgegeven voor 0,72 ha als blijvend grasland, goedgekeurd voor 0,72 ha. Aan appellant is in totaal een bedrijfstoeslag van € 50.943,24 uitbetaald.
2. Naar aanleiding van nieuwe gegevens heeft verweerder bij het primaire besluit de subsidiabele oppervlakte van perceel 15 op 0,00 ha vastgesteld. Dit heeft geleid tot een verlaging van de bedrijfstoeslag voor het jaar 2012 tot € 45.301,78.
3. Appellant voert aan dat verweerder perceel 15 ten onrechte niet als subsidiabele landbouwgrond heeft aangemerkt. Het perceel werd in 2012, gezien de grondgebruikersverklaring en de factuur van Loon- en grondwerkersbedrijf V.O.F. Coppens, voor landbouwactiviteiten gebruikt. Het recreatieve gebruik van het perceel als crossbaan in 2012 is ondergeschikt aan de uitvoering van landbouwactiviteiten. Het perceel is in 2012 veel minder dan 90 dagen als crossbaan gebruikt, zodat geen sprake is van noemenswaardige hinder voor de uitoefening van landbouwactiviteiten.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat perceel 15 voornamelijk een recreatieve functie heeft en dat er geen of onvoldoende landbouwactiviteiten plaatsvinden. Op luchtfoto’s van het perceel van de jaren 2011 tot en met 2013 is te zien dat structureel een (uitgesleten) crossbaan aanwezig is. Zelfs als appellant aantoont dat op het perceel landbouwactiviteiten plaatsvinden, dan betekent dit nog niet dat het perceel structureel voor landbouwactiviteiten wordt gebruikt en subsidiabel is.
5. In geschil is of perceel 15 voor de bedrijfstoeslag voor het jaar 2012 door verweerder kon worden afgekeurd als subsidiabele landbouwgrond omdat het perceel een crossbaan is. Het College overweegt daarover als volgt.
5.1
Appellant heeft verklaard dat perceel 15 incidenteel wordt gebruikt voor crossactiviteiten. Op de luchtfoto van perceel 15 uit 2012 staan sporen langs de rand en dwars over het perceel. Deze sporen bevestigen dat het perceel voor crossactiviteiten wordt gebruikt. Deze sporen zijn ook al op de luchtfoto van 2011 te zien. Gelet daarop kan niet worden volgehouden dat de crossactiviteiten in 2012 een incidenteel karakter hadden. Gezien voorts de omvang en de ligging van de sporen en het ontbreken van begroeiing, is het College van oordeel dat perceel 15 een crossbaan is en daarmee geen subsidiabele landbouwgrond. Het beroep van appellant op de grondgebruikersverklaring van het jaar 2012, waarin is opgenomen dat appellant het perceel mag bemesten en dient zorg te dragen voor een goed landbouwkundig gebruik van de grond, en de factuur van Loon- en grondwerkersbedrijf V.O.F. Coppens voor het grasmaaien op 26 mei 2012, maakt het voorgaande niet anders. Het enkele feit dat op het perceel ook wel landbouwactiviteiten plaatsvinden, maakt niet dat het landbouwgrond is.
5.2
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt genoegzaam dat perceel 15 geen subsidiabele landbouwgrond is. Verweerder heeft de oppervlakte van perceel 15 terecht op 0,00 ha vastgesteld. Gelet op het voorgaande komt het College dan ook niet meer toe aan de behandeling van het beroep van appellant op het bepaalde in artikel 21b van de Regeling dat inhoudt dat landbouwgrond die niet meer dan 90 dagen per jaar voor niet-landbouwactiviteiten wordt gebruikt, wordt aangemerkt als overwegend voor landbouwdoeleinden gebruikte landbouwgrond
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.B. van Gijn, in aanwezigheid van mr. M.J. Boon, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2017.
w.g. H.B. van Gijn w.g. M.J. Boon