7.2Op grond van artikel 149a, eerste lid, van het BGfo, zoals dat luidde ten tijde van belang, verschaft of ontvangt een aanbieder, bemiddelaar of adviseur voor het bemiddelen of adviseren inzake een betalingsbeschermer, complex product, hypothecair krediet, schadeverzekering of uitvaartverzekering rechtstreeks of middellijk geen provisie die niet noodzakelijk is voor het verlenen van de betreffende dienst of deze mogelijk maakt.
Op grond van het tweede lid, aanhef en onder a, van dit artikel, ten tijde van belang, is het eerste lid niet van toepassing op provisies die worden verschaft door of aan de cliënt of degene die namens hem optreedt, tenzij de hoogte van de provisies die de bemiddelaar of adviseur bij de cliënt of degene die namens hem optreedt in rekening brengt kennelijk onredelijk is gelet op de aard en reikwijdte van de dienstverlening.
In de toelichting bij de wijziging van artikel 149a van het BGfo per 1 januari 2012 (Stb. 2011, 515, p. 15) is onder meer het volgende opgenomen:
“
2.3 Wijzigingen provisieregels
(…)
Ook is een open norm voor rechtstreekse beloning van de bemiddelaar of adviseur door de cliënt geïntroduceerd. Bemiddelaars en adviseurs zijn in beginsel vrij om met de cliënt hun beloning overeen te komen, zolang er maar geen sprake is van een beloning die gelet op de aard en de omvang van de dienstverlening als kennelijk onredelijk kan worden beschouwd. Het doel van deze norm is om te voorkomen dat bemiddelaars of adviseurs beloningen in rekening brengen voor hun werkzaamheden die gelet op de daarmee gemoeide inspanningen niet kunnen worden gerechtvaardigd. De hiervoor geschetste (open) norm geeft de AFM de mogelijkheid om handhavend op te treden, daar waar cliënten kennelijk onredelijke beloningen in rekening worden gebracht, die evident afbreuk doen aan het belang van de cliënt.
De vraag of een provisie «kennelijk onredelijk» is, is uiteraard afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het geval. Ter (niet limitatieve) illustratie kan de AFM daarbij bijvoorbeeld toetsen aan de volgende vragen: (i) is het bedrag dat de bemiddelaar of adviseur bij de consument in rekening brengt onredelijk gezien het aantal uren dat aan het advies is besteed? (ii) is het aantal uren dat aan het advies is besteed onredelijk gezien de reikwijdte van het advies? (iii) is de reikwijdte van het advies onredelijk gezien de adviesvraag/-behoefte van de consument? of (iv) is het uurtarief dat de bemiddelaar of adviseur in rekening brengt onredelijk gelet op zijn specialisatiegraad?
Onder kennelijk onredelijke beloningen wordt in ieder geval verstaan beloningen voor transacties die worden uitgevoerd met het enkele oogmerk additionele commissie of provisie te genereren, terwijl daar nauwelijks of geen (extra) advieswerkzaamheden mee gemoeid zijn. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer een betalingsbeschermer wordt geadviseerd bij een consumptief krediet en de adviseur werkzaamheden in rekening brengt bij zijn cliënt die (geheel of gedeeltelijk) ook al hebben plaatsgevonden in het kader van de advisering over het hoofdproduct, in dit geval het consumptief krediet. Ten aanzien van de vergoeding voor de werkzaamheden ten aanzien van de bijproducten geldt dan dat de hoogte van het bedrag dat in rekening wordt gebracht op geen enkele wijze in verhouding staat tot de aanvullende werkzaamheden van de adviseur. Daarmee is deze vergoeding kennelijk onredelijk.
In de genoemde voorbeelden kan ook sprake zijn van handelen in strijd met de plicht van de adviseur om de cliënt van passend advies te voorzien op grond van artikel 4:23 van de Wft. Immers, indien (bij)producten worden geadviseerd met geen ander doel dan om zoveel mogelijk adviesinkomsten te genereren, is het twijfelachtig of dergelijke adviezen passend zijn. De bemiddelaar of adviseur genereert extra inkomsten door de adviesbeloning, terwijl de cliënt gelet op zijn klantprofiel het product wellicht niet nodig heeft.
Bij het bepalen wat als kennelijk onredelijk kan worden beschouwd, kan ook worden gekeken naar wat in de branche in het algemeen gebruikelijk is om in rekening te brengen voor bepaalde diensten. Van bemiddelaars en adviseurs wordt verwacht dat zij hun eigen verantwoordelijkheid nemen en een beloning bij cliënt in rekening brengen die – alle omstandigheden in aanmerking genomen – als redelijk kan worden beschouwd. Indien de markt onvoldoende opvolging geeft aan de norm, zal worden bezien of een nadere invulling van deze norm nodig is.
(…)
Artikelsgewijs
(…)
Het gewijzigde artikel 149a, tweede lid, onderdeel a, introduceert een open norm voor rechtstreekse beloning van de bemiddelaar of adviseur door de cliënt. De artikelen 4:72, derde lid, en 4:73, derde lid, van de Wft bevatten een grondslag om bij algemene maatregel van bestuur regels te stellen met betrekking tot de beloning of vergoeding die de adviseur of bemiddelaar ontvangt. Zie voor een nadere toelichting paragraaf 2.3 van het algemeen deel van deze toelichting”