In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 17 januari 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellant en de staatssecretaris van Economische Zaken over de bedrijfstoeslag 2012. De appellant had bij de aanvraag een oppervlakte van 39,50 hectare opgegeven, maar de staatssecretaris keurde slechts 35,35 hectare goed. Dit leidde tot een uitbetaling van € 3.916,43. Na nieuwe gegevens heeft de staatssecretaris de subsidiabele oppervlakte verder verlaagd, wat resulteerde in een bedrijfstoeslag van nihil. De appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, dat gedeeltelijk gegrond werd verklaard, maar het beroep tegen het bestreden besluit werd ingesteld.
Tijdens de zitting op 6 december 2016 heeft de appellant betoogd dat de omheinde grond rondom elektriciteitsmasten ten onrechte niet als subsidiabele landbouwgrond is aangemerkt. Het College oordeelde dat de staatssecretaris niet zorgvuldig had gehandeld, omdat de appellant aannemelijk had gemaakt dat de omheinde grond ook voor de landbouw werd gebruikt. Het College heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het besluit zijn in stand gelaten. Dit betekent dat de sanctie die aan de appellant was opgelegd voor het opgeven van een onjuiste oppervlakte, terecht was. De appellant had erkend dat hij een te hoge oppervlakte had opgegeven, en de staatssecretaris was verplicht om de steun op nihil vast te stellen, gezien het verschil tussen de opgegeven en goedgekeurde oppervlakte meer dan 20% bedroeg.
De uitspraak concludeert dat er geen proceskosten voor vergoeding in aanmerking komen en dat het betaalde griffierecht aan de appellant moet worden vergoed.