In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 24 maart 2016, werd de aanvraag van appellant, een rozenkwekerij, voor een Energie-investeringsaftrek (EIA) verklaring afgewezen door de minister van Economische Zaken. De minister weigerde de EIA-verklaring op basis van het argument dat de koelinstallatie niet werd gebruikt voor koeling, maar voor het ontvochtigen van de kaslucht. Appellant had een aanvraag ingediend voor een energiezuinige koel- en/of vriesinstallatie, maar de minister stelde dat de installatie niet voldeed aan de vereisten zoals beschreven in de Wet inkomstenbelasting 2001 en de Uitvoeringsregeling energie-investeringsaftrek 2001.
Appellant voerde aan dat de koelinstallatie wel degelijk voldeed aan de omschrijving van een energiezuinige installatie, omdat deze werd gebruikt om water te koelen tot +5 ºC, wat essentieel was voor het ontvochtigingsproces in de kas. Het College oordeelde dat de minister een onjuiste uitleg had gegeven aan de relevante wetgeving. Het College stelde vast dat de installatie technisch voldeed aan de omschrijving van de regeling en dat de toepassing in het ontvochtigingsproces niet uitsloot dat het een koelinstallatie was voor processen tot maximaal +16 ºC.
Het College verklaarde het beroep van appellant gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de minister op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd de minister veroordeeld in de proceskosten van appellant, vastgesteld op € 1.488,-.