Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 15 maart 2016 op het hoger beroep van:
[naam 1] , te [plaats] , appellant
tegen de uitspraak van de accountantskamer van 10 juni 2014, gegeven op een klacht, op 21 september 2013 door appellant ingediend tegen [naam 2] RA ( [naam 2] ) en [naam 3] RA ( [naam 3] )
(hierna tezamen ook betrokkenen),
Procesverloop in hoger beroep
Grondslag van het geschil
Uitspraak van de accountantskamer
Beoordeling van het geschil in hoger beroep
stelt zich op het standpunt dat de door middel van de rioolheffing geïnde vervangingsbijdragen in mindering worden gebracht op de vervangingsinvesteringen. Effectief wordt hierdoor ineens afgeschreven in plaats van afschrijving op basis van de verwachte toekomstige gebruiksduur (de hoofdregel). Dit is toegestaan op grond van artikel 62, tweede lid, van het BBV (oud) dat bepaalt dat bijdragen van derden die in directe relatie staan met een actief op de waardering daarvan in mindering mogen worden gebracht.
Ten aanzien van de jaarrekeningen 2010 tot en met 2012 komt uit de stukken en het verhandelde ter zitting het volgende naar voren. In de jaarrekeningen zijn de vervangingsinvesteringen niet geactiveerd. Er zijn geen kapitaallasten en boekwaarde voor de vervangingsinvesteringen opgenomen. Reden dat niet is geactiveerd is dat alle vervangingsinvesteringen in de betreffende jaren zijn gedekt uit de ‘Geïntegreerde Voorziening GRP’. In deze voorziening wordt via de uit rioolheffingen ontvangen bedragen gespaard voor toekomstige investeringen. De daadwerkelijk gerealiseerde investeringen zijn in de jaarrekeningen als onttrekkingen aan de voorziening opgenomen. Dat de vervangingsinvesteringen in de relevante jaren volledig uit de voorziening konden worden voldaan, heeft er niet mee te maken dat het zogenoemde ideaalcomplex in de betreffende jaren was bereikt, maar is, zoals [naam 3] ter zitting heeft toegelicht, een gevolg van het feit dat in de praktijk investeringen niet volledig worden gerealiseerd in het jaar dat zij op de begroting zijn opgenomen. Het in een jaar gespaarde bedrag dat niet is benut wordt meegenomen naar een volgend jaar en kan op een later tijdstip worden aangewend voor vervangingsinvesteringen. Het ideaalcomplex wordt, blijkens bijlage 8.2.a van het Gemeentelijk Rioleringsplan Nijmegen 2010-2016, pas in 2030 bereikt. In dat jaar doet zich de situatie voor dat de (begrote) jaarlijkse investeringen en de spaarbedragen nagenoeg gelijk zijn.
Vervangingsinvesteringen in het riool – een specifieke situatie