ECLI:NL:CBB:2016:451

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
30 december 2016
Publicatiedatum
24 januari 2017
Zaaknummer
15/975
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang opgelegd wegens overtredingen van de Wet dieren en de gevolgen daarvan voor de zorg voor dieren

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 30 december 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellante en de staatssecretaris van Economische Zaken. De appellante, eigenaar van meerdere dieren, kreeg op 10 juli 2015 een last onder bestuursdwang opgelegd vanwege overtredingen van de Wet dieren. De staatssecretaris had vastgesteld dat de gezondheid en het welzijn van de dieren ernstig in het geding waren, wat leidde tot de oplegging van 11 maatregelen die de appellante diende te nemen. Na een hercontrole op 23 juli 2015 bleek dat de appellante niet aan de opgelegde maatregelen had voldaan, wat resulteerde in de inbeslagname van de dieren. De appellante voerde aan dat zij door persoonlijke omstandigheden, waaronder een echtscheidingsprocedure, niet in staat was om de zorg voor de dieren adequaat te waarborgen. Het College oordeelde dat de appellante terecht als overtreder was aangemerkt en dat de opgelegde bestuursdwang gerechtvaardigd was. De kosten van de bestuursdwang werden bij de appellante in rekening gebracht, wat zij betwistte, stellende dat deze kosten voor haar ex-echtgenoot moesten komen. Het College verwierp deze stelling en verklaarde het beroep ongegrond.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 15/975
11351

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 december 2016 in de zaak tussen

[naam 1] , te [plaats 1] , appellante

(gemachtigde: mr. F. Bakker),
en

de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. L.C.M. Harteveld-van den Bosch).

Procesverloop

Bij besluit van 10 juli 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder appellante een last onder bestuursdwang opgelegd wegens overtredingen van de Wet dieren. Daarbij heeft verweerder aan appellante 11 maatregelen opgelegd.
Appellante heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van 27 oktober 2015 (ECLI:NL:CBB:2015:372) heeft de voorzieningenrechter dat verzoek afgewezen.
Bij besluit van 14 december 2015 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 15 juni 2016 (het bestreden besluit II) heeft verweerder de kosten van de toepassing van bestuursdwang naar aanleiding van het primaire besluit bij appellante in rekening gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 november 2016.
Appellante is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [naam 2] , als districtsinspecteur werkzaam bij de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID).

Overwegingen

1. Het College gaat uit van het volgende.
1.1
Op 9 juli 2015 heeft een toezichthouder van de LID samen met een agent van de (dieren)politie, de gezondheid en het welzijn onderzocht van drie paarden, twee fretten, zeven katten, elf honden (waarvan negen pups) en één konijn, die, met uitzondering van één paard, eigendom zijn van appellante. Uit het rapport van 27 juli 2015 blijkt dat de toezichthouder op 9 juli 2015 in de woning van appellante magere katten aantrof die geen drinkwater hadden en erg hongerig waren. Ook de honden en fretten waren erg hongerig; voor deze dieren was geen voer in de woning aanwezig. Verder was de leefomgeving van de dieren vervuild met ontlasting en urine en hadden enkele dieren ernstige jeuk. Voor de negen pups was geen geschikte nestruimte aanwezig. De paarden van appellante, die waren ondergebracht in [plaats 2] (twee) en [plaats 3] (één), werden bij het ontbreken van voldoende zorg van verzoekster spontaan verzorgd door derden.
1.2
In het primaire besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat bij de controle is vastgesteld dat de gezondheid en het welzijn van de honden, katten, fretten, paarden is aangetast en sprake is van overtredingen van de Wet dieren. Verweerder heeft appellante opgedragen de volgende maatregelen te nemen:
“1. Zorg dat uw dieren over een toereikende hoeveelheid vers en schoon drinkwater kunnen beschikken. Dit water moet goed toegankelijk zijn voor uw dieren.
2. Zorg dat uw dieren over een toereikende hoeveelheid gezond en voor de soort en leeftijd geschikt voer kunnen beschikken, zodat uw dieren in goede gezondheid blijven en aan hun voedingsbehoefte wordt voldaan. Dit voer moet goed toegankelijk zijn voor uw dieren.
3. Zorg dat u het behandelplan, welke door een dierenarts is opgesteld voor uw paarden, uitvoert.
4. Zorg dat uw dieren worden verzorgd door een persoon die beschikt over de voor die verzorging nodige kennis en vaardigheden.
5. Zorg dat uw dieren altijd over een schone en droge ligplek kunnen beschikken.
6. Zorg voor schone en zindelijke kattenbakken. Verwijder hiertoe onder andere dagelijks de aanwezige ontlasting.
7. Zorg dat uw dieren worden behandeld tegen vlooien en worden ontwormd.
8. Zorg dat uw woning, waarin u uw dieren houdt, vrij is van vlooien zodat uw dieren niet opnieuw besmet worden. Hiertoe dient u uw woning te ontsmetten met een vlooienbestrijdingsmiddel (omgevingsspray).
9. Zorg dat de nagels van uw dieren, zoals uw fretten, tijdig en op de juiste wijze worden verzorgd. Indien nodig kunt u hiervoor een professional inschakelen.
10. Zorg er voor dat uw konijn bescherming heeft tegen nadelige weersinvloeden, zoals zon, hitte, vocht en kou.
11. Zorg dat u de nodige verzorging geeft aan uw paarden. Zorg hiertoe onder andere voor een andere geschikte huisvesting voor uw paarden.”
Verweerder heeft appellante opgedragen de maatregelen 1, 2 en 3 per direct, de maatregelen 3 tot en met 10 vóór 15 juli 2015 en maatregel 11 vóór 22 juli 2015 te nemen.
1.3
Op 16 en 23 juli 2015 heeft de toezichthouder van de LID een hercontrole uitgevoerd in de woning van appellante in [plaats 1] . Op 23 juli 2015 werd zij daarbij vergezeld door [naam 3] ( [naam 3] ), dierenarts te [plaats 4] . De toezichthouder heeft van deze hercontroles een rapport opgemaakt, gedateerd 6 augustus 2015. Volgens dit rapport heeft appellante getracht de leefomstandigheden van haar dieren te verbeteren, maar is haar dat onvoldoende gelukt. De aan appellante opgedragen maatregelen zijn niet geheel en naar behoren uitgevoerd. De toezichthouder heeft tevens een proces-verbaal van verhoor van [naam 3] opgesteld, waarin deze dierenarts verklaart dat aan de dieren de nodige verzorging is onthouden en daarmee het welzijn is benadeeld. Met betrekking tot de in het primaire besluit opgelegde maatregelen bevat het rapport van de hercontrole de volgende bevindingen:
“N.a.v. de te nemen maatregelen in het toezichtrapport:
1. Zorg dat uw dieren over een toereikende hoeveelheid vers en schoon drinkwater kunnen beschikken. Dit water moet goed toegankelijk zijn voor uw dieren.
Er was water voor de dieren aanwezig, voor de honden en katten niet schoon.
2. Zorg dat uw dieren over een toereikende hoeveelheid gezond en voor de soort en leeftijd geschikt voer kunnen beschikken, zodat uw dieren in goede gezondheid blijven en aan hun voedingsbehoefte wordt voldaan. Dit voer moet goed toegankelijk zijn voor uw dieren.
De katten hadden voldoende voeding, de volwassen honden werden kennelijk voldoende gevoerd. Het konijn had geen (ruw)voer, de fretten hadden kattenvoer in plaats van frettenvoer en de pups werden nog niet bijgevoerd.
5. Zorg dat uw dieren altijd over een schone en droge ligplek kunnen beschikken.
Er was voor de volwassen honden, katten en het konijn wel een schoon en droog plekje te vinden. De pups en fretten beschikten niet over een schone ligplaats.
6. Zorg voor schone en zindelijke kattenbakken. Verwijder hiertoe onder andere dagelijks de aanwezige ontlasting.
In de woning geen schone en zindelijke kattenbakken aangetroffen.
7. Zorg dat uw dieren worden behandeld tegen vlooien en worden ontwormd.
De kat welke niet mee is geweest naar de dierenarts op 7 juli 2015 is niet behandeld tegen vlooien. De fretten zijn niet behandeld tegen vlooien. Het getoonde ontwormingsmiddel bevatte geen werkzame stoffen en zou daarnaast ontoereikend en/of ongeschikt geweest om alle dieren te behandelen.
8. Zorg dat uw woning, waarin u uw dieren houdt, vrij is van vlooien zodat uw dieren niet opnieuw besmet worden. Hiertoe dient u uw woning te ontsmetten met een vlooienbestrijdingsmiddel (omgevingsspray).
De leefomgeving is niet aantoonbaar behandeld. Daarnaast is het volgens de dierenarts essentieel dat er eerst goed gereinigd / gedesinfecteerd wordt alvorens een anti vlooienmiddel te gebruiken. Anders in anti vlooienmiddel gebruiken volledig zinloos.
9. Zorg dat de nagels van uw dieren, zoals uw fretten, tijdig en op de juiste wijze worden verzorgd. Indien nodig kunt u hiervoor een professional inschakelen.
De nagels van de fret(ten) waren niet verzorgd (geknipt)
10. Zorg er voor dat uw konijn bescherming heeft tegen nadelige weersinvloeden, zoals zon, hitte, vocht en kou.
Het hok van het konijn stond midden in de tuin. Op het moment van controle geen felle zon. Dierenarts gaf aan dat indien zon fel scheen er zeker een parasol boven het hok moest of het hok verplaatst diende te worden naar de schaduw. Deze maatregel dus niet kunnen controleren op 23-7-2015
Paarden
3. Zorg dat u het behandelplan, welke door een dierenarts is opgesteld voor uw paarden, uitvoert.
Betrokkene is niet meer bij de paarden geweest tussen de controle van 9-7-2015 en het moment van hercontrole. Zij heeft niet aan mw. [naam 4] of de heer [naam 5] gevraagd
11. Zorg dat u de nodige verzorging geeft aan uw paarden. Zorg hiertoe onder andere voor een andere geschikte huisvesting voor uw paarden.
Betrokkene [naam 1] heeft per What’s app laten weten bezig te zijn met een plek. Verder is er geen contact geweest en stonden alle 3 de paarden op 23-7-2015 nog bij de verzorgers.”
Op 23 juli 2015 zijn elf honden, acht katten, twee fretten en drie paarden meegevoerd en in bewaring genomen ter uitvoering van het primaire besluit.
1.4
Bij brief van 14 augustus 2015 heeft verweerder appellante bericht voornemens te zijn de dieren, zodra hun gezondheidstoestand voldoende is, over te dragen aan derden. Daarbij is aan appellante medegedeeld dat – als de gezondheidstoestand van de dieren voldoende is hersteld – de elf honden, acht katten en twee paarden die appellante terug wil hebben, aan haar kunnen worden overgedragen als zij de geschatte kosten van € 4.699,35 betaalt, de huisvestingsituatie herstelt en de locatie doorgeeft waar zij de dieren (tijdelijk) gaat huisvesten.
1.5
Op 21 augustus 2015 heeft verweerder appellante medegedeeld dat de vrijgave van de dieren is opgeschort in afwachting van de beslissing op het verzoek om voorlopige voorziening.
1.6
Bij uitspraak van 27 oktober 2015 heeft de voorzieningenrechter het verzoek afgewezen.
2.1
In het bestreden besluit I heeft verweerder zich, voor zover van belang, op het volgende standpunt gesteld. Tijdens de hercontrole is gebleken dat appellante aan bijna geen enkele maatregel adequaat heeft voldaan. Uit de feiten, omstandigheden en bevindingen van de dierenarts is gebleken dat appellante, kort gezegd, niet in staat is om voor de dieren te zorgen. De verschillende soorten dieren hebben verschillend soort voer nodig. De honden worden niet uitgelaten. De huisvesting van de dieren en het huis zelf is vies. Kattenbakken of ontlasting van de dieren in het huis worden niet schoongemaakt. Naar de paarden wordt niet omgekeken. De woning zit onder de vlooien en moet eerst gereinigd en schoongemaakt worden voordat een vlooienmiddel effect heeft. Kortom, het ontbreekt appellante aan de kennis en de financiële middelen om voor de dieren te kunnen zorgen. Het gunnen van een langere begunstigingstermijn zou deze fundamentele gebreken niet ongedaan kunnen maken. Appellante is terecht een last onder bestuursdwang opgelegd en de dieren zijn terecht in bewaring genomen.
2.2
In het bestreden besluit II heeft verweerder zich ten aanzien van de kosten voorts op het volgende standpunt gesteld. Bij de hercontrole op 23 juli 2015 is geconcludeerd dat appellante niet voldaan heeft aan het primaire besluit. Daarom zijn in opdracht van verweerder de herstelmaatregelen door een bedrijf uitgevoerd. De kosten die verweerder bij appellante in rekening brengt, zijn gemaakt voor het ergens anders onderbrengen van de dieren. Verweerder heeft voor een bedrag van € 30.603,89 aan facturen ontvangen voor de periode van 23 juli 2015 tot en met 16 november 2015. Hiervan wordt € 1.530,35 niet in rekening gebracht, omdat de transportkosten zijn gehalveerd en castratiekosten niet zijn meegerekend. Appellante is verweerder per saldo een bedrag van € 29.073,54 verschuldigd. Dit bedrag brengt verweerder bij haar en haar ex-echtgenoot, de heer [naam 6] , in rekening. Appellante dient dit bedrag samen met hem te voldoen.
3. Appellante voert in beroep het volgende aan. Aan appellante had geen last onder bestuursdwang mogen worden opgelegd. Tot 1 juni 2015 woonde zij samen met haar echtgenoot op het betreffende adres. Vanwege de echtscheidingsprocedure kon appellante een maand lang niet in de woning komen en was zij daardoor ook niet in staat om de dieren te verzorgen. Na een maand heeft haar toenmalige echtgenoot de woning verlaten en kon appellante weer in haar woning terugkeren en kon zij ook weer voor de dieren zorgen. Echter, het kwaad was toen al geschied. Dan duurt het even voordat de dieren weer volledig verzorgd zijn en op gewicht zijn. Verweerder heeft appellante hieromtrent maar een korte tijd gegund. In die korte tijd kon zij niet alle maatregelen uitvoeren. De maatregelen die binnen haar mogelijkheden lagen heeft zij echter wel uitgevoerd. Appellante blijft dan ook van mening dat aan haar een te korte tijd is gegund om alle maatregelen - tijdig - uit te kunnen voeren. Dit brengt met zich mee dat appellante ook van mening blijft dat ten onrechte alle dieren zijn meegevoerd. Zij heeft verzocht om teruggave van een aantal van de dieren. Verweerder heeft aan appellante medegedeeld dat zij de betreffende dieren terug kon krijgen als zij aan een aantal voorwaarden zou voldoen. Namens appellante is aangegeven dat zij de betreffende dieren wil gaan herhuisvesten. Echter voor wat betreft de geschatte kosten is zij van mening dat deze kosten voor rekening van haar ex-echtgenoot komen. Hij heeft zorggedragen voor de verwaarlozing en niet appellante. Subsidiair is appellante van oordeel dat hieromtrent een betalingsregeling getroffen dient te worden. Dit omdat zij slechts een bijstandsuitkering heeft.
4.1
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, van de Wet dieren is het verboden om zonder redelijk doel of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar is, bij een dier pijn of letsel te veroorzaken dan wel de gezondheid of het welzijn van het dier te benadelen.
Op grond van artikel 2.2, achtste lid, van de Wet dieren is het houders van dieren verboden aan deze dieren de nodige verzorging te onthouden.
5. Met betrekking tot het bestreden besluit I oordeelt het College als volgt.
5.1
Gelet op de uitvoerig en gedetailleerd beschreven bevindingen van de toezichthouder op 9 juli 2015, zoals neergelegd in het rapport van 27 juli 2015, die worden ondersteund door de daarbij gevoegde foto’s, heeft verweerder naar het oordeel van het College terecht vastgesteld dat appellante artikel 2.1, eerste lid, en artikel 2.2, achtste lid, van de Wet dieren heeft overtreden. Appellante heeft deze bevindingen ook niet concreet en gemotiveerd betwist. Appellante heeft betoogd dat de naar aanleiding van het primaire besluit bij haar in rekening gebrachte kosten voor de toepassing van bestuursdwang niet op haar, maar op haar ex-echtgenoot dienen te worden verhaald, omdat niet appellante, maar hij heeft zorggedragen voor de verwaarlozing van de dieren. Voor zover appellante met deze stelling wil betogen dat zij bij bestreden besluit I ten onrechte als overtreder is aangemerkt, treft dit betoog naar het oordeel van het College geen doel. Niet in geschil is dat appellante eigenaar was van de dieren, met uitzondering van één paard, dat appellante enige weken voor de controle op 9 juli 2015 weer toegang had gekregen tot de woning en daar verbleef, terwijl haar ex-echtgenoot de woning had verlaten. Appellante betwist in beroep ook niet dat zij houder was van de dieren sinds de terugkeer in de woning en evenmin dat zij voor de dieren zorgde of dat zij verantwoordelijk was voor de zorg van de dieren. Onder deze omstandigheden heeft verweerder appellante terecht als overtreder aangemerkt. Daaraan kan niet afdoen dat de ex-echtgenoot tot diens vertrek uit de woning voor de dieren heeft gezorgd en zodoende kan hebben bijgedragen aan de situatie waarin de dieren bij de controle op 9 juli 2015 werden aangetroffen. Overigens heeft verweerder ter zitting verklaard dat aan de ex-echtgenoot ook een herstelsanctiebesluit is opgelegd.
5.2
Verweerder was naar het oordeel van het College dus bevoegd om handhavend op te treden en appellante een last onder bestuursdwang op te leggen. Het College ziet geen grond voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft mogen maken.
5.3
Appellante heeft in beroep aangevoerd dat zij de maatregelen die binnen haar mogelijkheden lagen heeft uitgevoerd. Zij blijft dan ook van mening dat verweerder aan haar een te korte tijd heeft gegund om alle maatregelen - tijdig - uit te kunnen voeren. Dit brengt met zich mee dat appellante ook van mening blijft dat ten onrechte alle dieren zijn meegevoerd.
5.3.1
Het College stelt vast dat de voorzieningenrechter in voornoemde uitspraak met betrekking tot de begunstigingstermijn als volgt heeft geoordeeld, waarbij appellante is aangeduid als verzoekster.
“6.1 Verzoekster heeft verklaard dat zij op 9 juli 2015, de datum van het eerste bezoek van de toezichthouder, sinds ongeveer tien dagen zelf in de woning was en haar partner elders verbleef. Bij de hercontrole op 23 juli 2015 had verzoekster dus al ruim drie weken zelf voor de dieren gezorgd. Daarbij heeft zij een termijn van twee weken gehad om de in de last aan haar opgedragen maatregelen uit te voeren. De aan verzoekster opgedragen maatregelen zien niet, althans niet direct, op het bereiken van het eindresultaat van het volledig verzorgd en op gewicht zijn van de dieren maar zien op het bieden van de nodige verzorging aan de dieren. De maatregelen hebben vooral betrekking op het aanbieden van schoon drinkwater en geschikt voer en het zorgen voor een schone, hygiënische leefomgeving. Zoals verweerder terecht stelt is geen sprake van tijdrovende of moeilijk uitvoerbare maatregelen. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat, ook als in aanmerking wordt genomen dat verzoekster was verwikkeld in een echtscheiding, een begunstigingstermijn van twee weken voldoende was om deze maatregelen uit te voeren.
5.3.2
Hetgeen appellante in beroep heeft aangevoerd met betrekking tot de begunstigingstermijn, werpt naar het oordeel van het College geen ander licht op de zaak. Het College onderschrijft de hiervoor weergegeven overweging van de voorzieningenrechter en neemt deze hier over. Dit betekent dat het College, anders dan appellante betoogt, geen grond ziet voor het oordeel dat de begunstigingstermijn die verweerder haar ten aanzien van de verschillende maatregelen heeft gesteld, te kort is. Voor zover appellante ter zitting nog heeft gesteld dat verweerder haar, gezien haar financiële situatie, meer tijd had moeten gunnen om de opgelegde maatregelen uit te voeren, volgt het College haar daarin niet. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat viel te verwachten dat haar financiële situatie zodanig snel zou verbeteren dat verweerder haar in redelijkheid een langere begunstigingstermijn had kunnen gunnen zonder dat sprake zou zijn geweest van een onaanvaardbaar langer voortduren van het door de geconstateerde overtredingen van de Wet dieren reeds ernstig aangetaste belang van de gezondheid en het welzijn van de dieren, op herstel van welke overtredingen de opgelegde maatregelen immers waren gericht. Bovendien kostten de maatregelen 1, 5, 6 en 9 in het geheel geen geld en was ook daaraan niet (volledig) voldaan.
5.3.3
Gelet op het voorgaande is het beroep tegen het bestreden besluit I ongegrond..
6. Met betrekking tot het bestreden besluit II oordeelt het College als volgt.
6.1
Ingevolge artikel 5:31c, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep mede betrekking op de bij het bestreden besluit II genomen beschikking tot vaststelling van de kosten van de bestuursdwang, nu appellante deze beschikking betwist.
6.2
Appellante heeft in beroep aangevoerd dat zij van mening is dat de kosten voor rekening van haar ex-echtgenoot dienen te komen. Niet appellante, maar hij heeft zorggedragen voor de verwaarlozing van de dieren. Subsidiair is appellante van oordeel dat hieromtrent een betalingsregeling getroffen dient te worden, omdat zij slechts een bijstandsuitkering heeft.
6.3
Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Awb geschiedt de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen. Nu appellante terecht als overtreder is aangemerkt, zoals hiervoor in 5.1 is overwogen, mocht verweerder de voor de toepassing van bestuursdwang gemaakte kosten bij haar in rekening brengen. Overigens is in het bestreden besluit II vermeld, en heeft verweerder ter zitting bevestigd, dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang ook in rekening zijn gebracht bij de ex-echtgenoot van appellante.
6.4
Ter zitting is namens appellante gesteld dat haar financiële situatie dermate zorgwekkend is, dat geen ruimte bestaat voor een betalingsregeling. Het College zal de subsidiaire grond reeds daarom verder onbesproken laten.
6.5
Het beroep tegen het bestreden besluit II is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C. Stuldreher, in aanwezigheid van mr. S.M.J. Bos, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 december 2016.
w.g. S.C. Stuldreher w.g. S.M.J. Bos