In deze zaak heeft het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 19 februari 2016 uitspraak gedaan in het beroep van een V.O.F. tegen de vaststelling van de bedrijfstoeslag voor het jaar 2012 door de staatssecretaris van Economische Zaken. De appellante had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 18 oktober 2013, waarin de bedrijfstoeslag was vastgesteld op € 15.262,54, na herroeping van een eerder besluit. De appellante stelde dat de vaststelling van de bedrijfstoeslag was gebaseerd op onjuiste maatvoering en dat de goedgekeurde oppervlakten voor de jaren 2010 en 2011 niet waren afgestemd op de aanvraag voor 2012. Tijdens de zitting op 29 januari 2016 was de appellante niet aanwezig, maar haar gemachtigde was wel aanwezig. Het College overwoog dat de appellante niet voldoende had onderbouwd dat de vaststelling van de oppervlakte voor de bedrijfstoeslag 2012 onjuist was. De beroepsgrond van de appellante dat de vergoeding voor de proceskosten te laag was vastgesteld, werd wel gegrond verklaard. Het College heeft de hoogte van de te vergoeden proceskosten vastgesteld op € 944,- in plaats van de eerder vastgestelde € 874,-. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de appellante tot een totaalbedrag van € 992,-. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en de kosten van het betaalde griffierecht van € 318,- dienen ook aan de appellante te worden vergoed.