ECLI:NL:CBB:2016:439

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
20 december 2016
Publicatiedatum
18 januari 2017
Zaaknummer
16/248
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekening van te veel betaalde steun in het kader van de basisbetaalregeling 2015

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 20 december 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellant en de staatssecretaris van Economische Zaken. De appellant had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de staatssecretaris, waarin een uitbetaling op grond van de basisbetaalregeling 2015 werd verrekend met een vordering die was ontstaan door een onverschuldigde betaling van de bedrijfstoeslag voor het jaar 2011. De appellant betwistte dat hij had geweigerd mee te werken aan controles en stelde dat hij recht had op de bedrijfstoeslag 2011, waardoor de verrekening niet kon plaatsvinden.

Het College heeft vastgesteld dat de staatssecretaris op basis van zowel Unierecht als nationaal recht verplicht was om het te veel betaalde bedrag terug te vorderen. De appellant had in eerdere besluiten al te horen gekregen dat hij te veel steun had ontvangen, en het College oordeelde dat de staatssecretaris bevoegd was om de verrekening toe te passen. De appellant had geen overtuigende argumenten aangedragen tegen de verrekening zelf, waardoor het beroep ongegrond werd verklaard. De uitspraak benadrukt de noodzaak van naleving van wettelijke voorschriften bij verrekeningen van subsidies en de verantwoordelijkheden van zowel de overheid als de ontvangers van subsidies.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 16/248
5101

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 december 2016 in de zaak tussen

[naam] , te [plaats] , appellant

(gemachtigde: mr. C.G.A. Mattheussens),
en

de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. M.M. de Vries).

Procesverloop

Bij besluit van 27 november 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder een uitbetaling aan appellant op grond van de basisbetaalregeling 2015 verrekend met een vordering op appellant die is ontstaan als gevolg van een onverschuldigde betaling van de bedrijfstoeslag voor het jaar 2011.
Bij besluit van 30 maart 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 november 2016. Appellant, noch zijn gemachtigde zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het College gaat uit van het volgende.
1.1
Bij besluit van 21 maart 2013 heeft verweerder de GLB-subsidieaanvragen van appellant voor het jaar 2011 afgewezen, omdat appellant – kort gezegd – niet heeft meegewerkt aan de controle op de gebruiksnormen stikstof en fosfaat 2011. Bij besluit van 17 juni 2013 heeft verweerder het bezwaar van appellant daartegen niet-ontvankelijk verklaard.
1.2
Bij besluit van 3 juli 2015 heeft verweerder het bedrag voor de bedrijfstoeslag 2011 van appellant vastgesteld op € 0,- en bepaald dat verweerder een reeds uitbetaald bedrag van € 5.332,02 van appellant terugontvangt. Bij besluit van 15 oktober 2015 heeft verweerder het bezwaar van appellant daartegen ongegrond verklaard.
1.3
Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit genomen. Daarin verrekent verweerder een door appellant op grond van de basisbetaalregeling 2015 te ontvangen bedrag van € 2.239,47 met een nog door appellant terug te betalen bedrag van € 2.239,47 voor de bedrijfstoeslag 2011.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft uiteengezet dat hij op grond van het Unierecht en het nationale recht gehouden is om het te veel betaalde terug te vorderen. Verweerder heeft voorts erop gewezen dat verrekening van een geldschuld met een bestaande vordering slechts geschiedt voor zover in de bevoegdheid daartoe bij wettelijk voorschrift is voorzien, alsook dat hij de verplichting heeft om een openstaande vordering op een begunstigde te verrekenen met welke betaling dan ook, die aan dezelfde begunstigde nog zal worden toegekend.
3. Appellant heeft het volgende aangevoerd. Hij betwist medewerking aan de controle te hebben geweigerd en is bereid alsnog inzage in de administratie te bieden. Hij meent recht te hebben op de bedrijfstoeslag 2011, zodat verweerder de terugbetaling daarvan ook niet met een door appellant te ontvangen bedrag voor het jaar 2015 kan verrekenen.
4. Het College overweegt als volgt.
4.1
Artikel 4:93, eerste lid, van de Awb bepaalt dat verrekening van een geldschuld met een bestaande vordering slechts geschiedt voor zover in de bevoegdheid daartoe bij wettelijk voorschrift is voorzien.
Wat betreft rechtstreekse betalingen in het kader van het GLB is de bevoegdheid tot verrekening neergelegd de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB, die per 1 januari 2015 de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 heeft vervangen. Het overgangsrecht bij deze uitvoeringsregeling bepaalt evenwel dat de (oude) Regeling GLB-inkomenssteun 2006 van toepassing blijft op aanvragen die vóór 1 januari 2015 op grond van die regeling zijn ingediend.
Ingevolge artikel 61, eerste lid, van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 wordt, indien een bedrag aan subsidie ten onrechte is uitbetaald, dit bedrag en de rente daarover overeenkomstig artikel 80 van Verordening (EG) nr. 1122/2009 van de Commissie van 30 november 2009 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad wat betreft de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem in het kader van de bij die verordening ingestelde regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers en ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad wat betreft de randvoorwaarden in het kader van de steunregeling voor de wijnsector (Verordening 1122/2009) teruggevorderd.
Artikel 80 van Verordening 1122/2009 bepaalde, ten tijde hier van belang en kort gezegd, dat in geval van een onverschuldigde betaling de landbouwer het betrokken bedrag terugbetaalt.
Artikel 5ter van Verordening (EG) nr. 885/2006 van de Commissie van 21 juni 2006 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1290/2005 van de Raad met betrekking tot de erkenning van de betaalorganen en andere instanties en de goedkeuring van de rekeningen inzake het ELGF en het ELFPO (Verordening 885/2006) bepaalde, voor zover en ten tijde van belang, dat de lidstaten, onverminderd de andere handhavingsmaatregelen waarin het nationale recht voorziet, elke nog openstaande vordering op een begunstigde die overeenkomstig het nationale recht vast is komen te staan, verrekenen met welke betaling dan ook die het voor de inning van de vordering verantwoordelijke betaalorgaan in de toekomst aan dezelfde begunstigde moet doen.
Verordening 1290/2005 is ingetrokken bij Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad. Verordening 885/2006 is ingetrokken bij Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 907/2014 van de Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de betaalorganen en andere instanties, het financieel beheer, de goedkeuring van de rekeningen, de zekerheden en het gebruik van de euro. Met artikel 28 van de Uitvoeringsverordening (EU) nr. 908/2014 van de Commissie van 6 augustus 2014 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad, wat betreft betaalorganen en andere instanties, financieel beheer, goedkeuring van de rekeningen, voorschriften inzake controles, zekerheden en transparantie, is een bepaling opgenomen die nagenoeg gelijkluidend is aan artikel 5ter van Verordening 885/2006.
4.2
Het College is met verweerder van oordeel dat, gezien de hiervoor onder 1.1 en 1.2 weergegeven besluiten, in rechte vaststaat dat appellant te veel steun heeft ontvangen en dat verweerder deze steun onverschuldigd aan appellant heeft betaald. In dit beroep kan slechts aan de orde komen of verweerder bevoegd was om te verrekenen en of de verrekening van de steun op juiste wijze is toegepast. Het College ziet, gelet op het wettelijk kader dat hiervoor onder 4.1 is weergegeven, geen aanleiding voor het oordeel dat de bevoegdheid tot verrekening bij verweerder ontbrak. Nu appellant ook tegen de verrekening als zodanig geen argumenten heeft aangevoerd, is het beroep ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Venekamp, in aanwezigheid van mr. O.C. Bos, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 december 2016.
w.g. A. Venekamp w.g. O.C. Bos