ECLI:NL:CBB:2016:407

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
27 december 2016
Publicatiedatum
9 januari 2017
Zaaknummer
16/40
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de uitspraak van de accountantskamer inzake accountantstucht en PE-punten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een registeraccountant tegen een uitspraak van de accountantskamer, waarin de accountant werd verweten niet te hebben voldaan aan de verplichting om minimaal 20 PE-punten per jaar te behalen bij een erkende PE-instelling. De accountantskamer had de klacht gegrond verklaard en een waarschuwing en een geldboete van € 1.000,-- opgelegd. De accountant had in 2013 geen PE-activiteiten geregistreerd en had niet gereageerd op een brief van de Nederlandse beroepsorganisatie van accountants (Nba) over zijn PE-verplichtingen. In hoger beroep voerde de accountant aan dat hij op andere manieren had bijgedragen aan de maatschappelijke discussie, maar het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelde dat hij niet had voldaan aan de wettelijke eisen voor permanente educatie. Het College verklaarde het hoger beroep ongegrond en bevestigde de opgelegde maatregelen van de accountantskamer.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 16/40
20150
uitspraak van de meervoudige kamer van 27 december 2017 op het hoger beroep van:

[naam] , voorheen registeraccountant, appellant,

tegen de uitspraak van de accountantskamer van 27 november 2015, gegeven op een klacht, op 2 juli 2015 door de
Nederlandse beroepsorganisatie van accountants(Nba) ingediend tegen appellant,
(gemachtigde van Nba: mr. A. Sukkel).

Procesverloop in hoger beroep

Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de accountantskamer van 27 november 2015, met nummer 15/1385 Wtra PE (www.tuchtrecht.nl, ECLI:NL:TACAKN:2015:138).
Nba heeft een schriftelijke reactie op het hogerberoepschrift gegeven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 december 2016.
Appellant is verschenen. Nba heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.

Grondslag van het geschil

1.1
Voor een uitgebreide weergave van het verloop van de procedure en de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, voor zover niet bestreden, wordt verwezen naar de inhoud van de bestreden uitspraak van de accountantskamer, die als hier ingelast wordt beschouwd. Het College volstaat met het volgende.
1.2
Appellant was met ingang van 8 januari 1986 ingeschreven in het accountantsregister en werd aangemerkt als openbaar accountant. Appellant heeft geen activiteiten op het gebied van permanente educatie (PE) geregistreerd voor het jaar 2013. Met ingang van 31 december 2015 is de inschrijving van appellant in het accountantsregister doorgehaald.

Uitspraak van de accountantskamer

2.1
De klacht, zoals weergegeven in de uitspraak van de accountantskamer, welke weergave door partijen niet wordt bestreden, luidt:
I. appellant heeft minder dan 20 uur aan gecertificeerde PE-activiteiten besteed in het jaar 2013 of tijdens de daarvoor geboden inhaaltermijn in 2014;
II. appellant heeft niet gereageerd op de brief van de Nba van 3 november 2014 inzake de op hem rustende PE-verplichtingen over het jaar 2013;
III. appellant heeft, voor zover alsnog mocht blijken dat hij wel (gecertificeerde) PE-activiteiten heeft verricht ten aanzien van het jaar 2013, niet voldaan aan zijn registratieverplichting.
2.2
Bij de bestreden uitspraak heeft de accountantskamer klachtonderdelen I en II gegrond verklaard. Aan de behandeling van klachtonderdeel III is de accountantskamer niet toegekomen, aangezien niet gebleken was dat appellant (gecertificeerde) PE-activiteiten heeft verricht. De accountantskamer heeft appellant de maatregel van waarschuwing opgelegd en een geldboete van € 1.000,--. Bij de beslissing tot het opleggen van de geldboete en het bepalen van de hoogte ervan heeft de accountantskamer rekening gehouden met de omstandigheid dat collega-accountants, die zich wel aan hun PE-verplichtingen hebben gehouden, deswege studiekosten – het besteden van arbeidsuren daaronder begrepen – hebben moeten maken en dat zulks ten onrechte niet bij appellant het geval is. Het verschil in positie van appellant ten opzichte van bedoelde collega-accountants heeft de accountantskamer, als het gaat om de economische waardering van dat verschil, geschat op € 50,-- per aan PE te besteden uur.

Beoordeling van het geschil in hoger beroep

3. Appellant heeft in hoger beroep grieven aangevoerd tegen de gegrondverklaring van klachtonderdeel I en tegen de opgelegde geldboete.
4. Appellant heeft in dit verband aangevoerd dat hij op eenvoudige wijze, door het volgen van online cursussen via Finance Mentor, de vereiste PE-punten had kunnen behalen. Hij heeft echter een andere weg gekozen, door namelijk op de vakgebieden pensioenen en jaarverslaggeving door middel van publicaties en onderzoek bij te dragen aan de maatschappelijke discussie. Appellant wijst in dit verband op het co-auteurschap van het rapport “Naar een nastrevenswaardig pensioen”, het co-auteurschap van het artikel “Juridische eenvoud versus economische werkelijkheid”, door hem verricht onderzoek naar een efficiëntere schatting van toekomstige sterftekansen en een in samenwerking met anderen verricht onderzoek naar de verbetering van informatie in de jaarverslagen van pensioenfondsen met name over de juiste verantwoording van het verschil tussen de feitelijk betaalde premie en de benodigde kostendekkende premie, en op onderzoek en publicatie over een betere verantwoording door pensioenfondsen over de door deelnemers opgebouwde aanspraken.
4. Het College overweegt dat appellant in het jaar 2013 werkzaam was als openbaar accountant. Dit betekent dat hij op grond van artikel 2, eerste en vierde lid, van de Nadere voorschriften permanente educatie van accountants (NVPE) van 17 december 2012 resp. 7 mei 2013 minimaal 120 uur aan gestructureerde PE-activiteiten per driejaarscyclus diende te behalen, waarvan minimaal 20 uur per kalenderjaar aan cursussen die worden aangeboden door erkende PE-instellingen.
Afgezien van het feit dat appellant de door hem bedoelde onderzoeks- en publicatie-activiteiten niet heeft gespecificeerd, waardoor Nba niet heeft kunnen vaststellen of deze zouden kunnen kwalificeren als PE-activiteiten, blijkt daaruit in ieder geval niet dat appellant PE-punten heeft behaald bij erkende PE-instellingen.
Ter zitting heeft appellant nog opgemerkt dat bij De Nederlandsche Bank (DNB) inhoudelijk goede trainingen en seminars kunnen worden gevolgd, die vervolgens echter niet als PE-punten kunnen meetellen, omdat DNB ten onrechte niet als PE-instelling is erkend. Dit betoog faalt reeds omdat appellant ter zitting heeft erkend dat hij noch in 2013, noch in de in 2014 geboden inhaalperiode trainingen of seminars bij DNB heeft gevolgd.
5. Gelet op het voorgaande heeft de accountantskamer terecht geoordeeld dat appellant niet heeft voldaan aan zijn verplichting om in 2013 minimaal 20 PE-punten te behalen bij erkende PE-instellingen. Voorts staat vast dat de accountantskamer terecht heeft geoordeeld dat appellant niet heeft gereageerd op de brief van de Nba van 3 november 2014 waarbij Nba, na het toezenden van eerdere herinneringen, een laatste gelegenheid aan appellant heeft gegeven om een schriftelijke reactie in te dienen ten aanzien van zijn achterstand in de PE-verplichtingen. Tegen de gegrondverklaring van klachtonderdeel II zijn immers geen grieven gericht. Appellant heeft daarmee naar het oordeel van het College in strijd gehandeld met het fundamentele beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid.
6. Ten aanzien van de opgelegde maatregelen overweegt het College het volgende.
Het College acht in een geval als het onderhavige, waarbij niet is voldaan aan de voorschriften inzake permanente educatie en niet is gereageerd op aanmaningen ter zake van het voldoen aan die voorschriften, het opleggen van de maatregel van geldboete in combinatie met de maatregel van waarschuwing in beginsel passend.
Appellant heeft aangevoerd dat de opgelegde boete onevenredig is omdat via Finance Mentor zeer goedkoop (voor ongeveer 3 USD per PE-punt) PE-punten kunnen worden behaald. Anders dan waarvan appellant kennelijk uitgaat, heeft de accountantskamer het uitgangspunt van € 50,- per niet behaald PE-punt niet slechts gebaseerd op de kostprijzen van cursussen, maar ook op de arbeidsuren die aan het volgen daarvan moeten worden besteed. Zoals het College reeds eerder heeft overwogen, acht het dit door de accountantskamer gekozen uitgangspunt in zijn algemeenheid niet onredelijk. Het College ziet in het onderhavige geval geen aanleiding om hiervan af te wijken.
Het College acht in het onderhavige geval de door de accountantskamer opgelegde maatregelen dan ook passend en geboden.
7. De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is.
8. De beslissing op dit hoger beroep berust mede op hoofdstuk V van de Wet tuchtrechtspraak accountants.

Beslissing

Het College verklaart het hoger beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.A.J. van Lierop, mr. J.L. Verbeek en mr. M. Greebe, in aanwezigheid van mr. J.M.M. Bancken, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 december 2016.
w.g. W.A.J. van Lierop w.g. J.M.M. Bancken