ECLI:NL:CBB:2016:388

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
10 november 2016
Publicatiedatum
16 december 2016
Zaaknummer
16/130
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over bestuurswijziging en inschrijving in het handelsregister van een vereniging

In deze tussenuitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven, gedateerd 10 november 2016, wordt het bestreden besluit van de Kamer van Koophandel beoordeeld. Het betreft een besluit tot inschrijving in het handelsregister van een bestuurswijziging van de vereniging [naam 4] per 3 november 2015. Appellanten, die zich opstellen als vertegenwoordigers van de vereniging, hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit, stellende dat de op 2 november 2015 gehouden algemene ledenvergadering (alv) niet rechtsgeldig is bijeengeroepen en dat de besluiten die daar zijn genomen ongeldig zijn. De Kamer van Koophandel heeft het bezwaar ongegrond verklaard, maar het College oordeelt dat het bestreden besluit in strijd is met de artikelen 7:2 en 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) omdat verweerster ten onrechte heeft afgezien van het horen van de appellanten en het besluit onvoldoende zorgvuldig heeft voorbereid.

Het College stelt vast dat de notaris, die de opgaven heeft gedaan, bevoegd was om dit te doen, maar dat er gerede twijfel bestaat over de juistheid van de opgaven. De appellanten hebben betoogd dat de notaris zijn stelling dat het zittend bestuur heeft geweigerd om een alv te houden, niet met stukken heeft onderbouwd. Het College concludeert dat verweerster in het kader van de heroverweging van het primaire besluit de appellanten in de gelegenheid had moeten stellen om te reageren op de ingediende stukken van de notaris. Het College draagt verweerster op om binnen vier weken relevante stukken aan te leveren en de notaris te verzoeken zijn conclusies te heroverwegen. De beslissing van het College houdt in dat het bestreden besluit niet kan worden gehandhaafd en dat verweerster de gebreken moet herstellen of een nieuw besluit moet nemen.

Uitspraak

tussenuitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 16/130
24301

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 november 2016 in de zaak tussen

1.
[naam 1], te [plaats 1] , appellant sub 1,
2.
[naam 2], te [plaats 1] , appellant sub 2,
3.
[naam 3], te [plaats 2] , appellant sub 3, tezamen appellanten, stellende mede te handelen namens [naam 4]
(gemachtigde: [naam 5] )

de Kamer van Koophandel, verweerster

(gemachtigde: mr. E. Goos).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [naam 6] , te [plaats 1] .

Procesverloop

Bij besluit van 12 november 2015 (het primaire besluit) heeft verweerster besloten tot inschrijving in het handelsregister van een bestuurswijziging van [naam 4] per 3 november 2015 alsmede de wijziging van het bezoekadres en het telefoonnummer van [naam 4] per genoemde datum.
Bij besluit van 12 januari 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerster het door appellant sub 1, gesteldelijk namens [naam 4] , ingediende bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen het bestreden besluit is beroep ingesteld door de gemachtigde van appellanten, stellende te handelen namens het bestuur van [naam 4] .
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
[naam 6] ( [naam 6] ) heeft een reactie op het beroepschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 oktober 2016. Appellanten zijn verschenen, vergezeld van hun gemachtigde. [naam 6] is verschenen. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.

Overwegingen

1. Bij de beoordeling van het geschil gaat het College uit van de volgende feiten.
1.1
[naam 4] is een vereniging die zich ingevolge artikel 1van haar statuten ten doel stelt het bevorderen van de integratie van mensen van Egyptische afkomst in de Nederlandse samenleving. Ingevolge artikel 4 van de statuten zijn leden verenigingen en stichtingen waarvan het bestuur voor meer dan de helft bestaat uit leden van doelgroep, en die als lid zijn toegelaten tot het bestuur.
1.2
In het handelsregister stonden appellanten en [naam 7] tot 12 november 2015 geregistreerd als bestuurders van [naam 4] .
1.3
Bij (aangetekende) brief van 14 september 2015 hebben een zestal (gestelde) leden van [naam 4] het bestuur verzocht een algemene ledenvergadering (alv) bijeen te roepen. Als agendapunt is opgenomen het ontslag van het zittend bestuur en de benoeming van een nieuw bestuur. Daarbij is vermeld dat indien niet binnen veertien dagen aan dit verzoek gevolg wordt gegeven zij zelf, overeenkomstig artikel 41, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW), overgaan tot het bijeenroepen van een alv.
1.4
Bij brief van 15 oktober 2015 hebben voornoemde personen het zittend bestuur van [naam 4] opgeroepen aanwezig te zijn op een alv op 2 november 2015, omdat het bestuur, ondanks een verzoek daartoe, zou hebben geweigerd een alv bijeen te roepen.
1.5
Op de vergadering van 2 november 2015 is een nieuw bestuur gekozen. Dit bestuur (“het nieuwe bestuur”) bestond uit [naam 9] (voorzitter), [naam 6] (secretaris) en [naam 10] (penningmeester).
1.6
Bij het primaire besluit heeft verweerster besloten tot inschrijving in het handelsregister van de opgaven gedaan door notaris [naam 11] (de notaris) van 12 november 2015 van de uittreding van appellanten en [naam 7] per 3 november 2015 en de toetreding van [naam 9] , [naam 6] en [naam 10] als nieuwe bestuurders van [naam 4] per genoemde datum, alsmede de wijziging van het bezoekadres en het telefoonnummer van [naam 4] per genoemde datum.
1.7
Appellant sub 1 heeft in bezwaar - samengevat weergegeven - betoogd dat de op
2 november 2015 gehouden alv niet rechtsgeldig is bijeengeroepen en dat op die vergadering genomen besluiten niet rechtsgeldig zijn.
1.8
Bij brief van 18 mei 2015 heeft verweerster in het kader van de heroverweging van het primaire besluit, op de voet van artikelen 4, eerste lid, en 5, tweede lid, Handelsregisterbesluit (Hrb) 2008, [naam 6] verzocht om een reactie op het bezwaarschrift te geven en nadere bewijsstukken over te leggen waaruit de juistheid van de opgaven van de notaris blijkt. Bij brief van 21 december 2015 heeft de notaris verklaard dat op 14 september 2015 conform artikel 14, tweede lid, van het BW een ledenvergadering is bijeengeroepen en onder meer oproepingsbrieven van 15 oktober 2015 en notulen van de alv van 2 november 2015 overgelegd.
1.9
Bij het bestreden besluit heeft verweerster het bezwaar van appellant sub 1 ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Verweerster heeft daaraan ten grondslag gelegd dat het nieuwe bestuur stukken heeft overgelegd die de rechtmatigheid van de opgaven onderbouwen. Uit deze stukken maakt verweerster op dat de leden gebruik hebben gemaakt van het uitschrijven van een vergadering nadat het zittend bestuur heeft geweigerd een alv te houden. Volgens verweerster hebben de leden op juiste wijze overeenkomstig de statuten van [naam 4] gehandeld. Dit oordeel wordt volgens verweerster bevestigd door de verslaglegging en de verklaring van de notaris.
2. Appellanten voeren aan dat het bestreden besluit er aan voorbij gaat dat de notaris zijn stelling, dat het zittend bestuur heeft geweigerd om een alv te houden, niet met stukken heeft onderbouwd. Het bestreden besluit gaat er voorts aan voorbij dat het destijds zittend bestuur twee leden heeft aangeschreven dat de alv in december 2015 zal worden gehouden. Appellanten betogen voorts dat zij in bezwaar ten onrechte niet in de gelegenheid zijn gesteld om op de ingebrachte stukken van de notaris te reageren, zodat het bestreden besluit in strijd is met het fair play-beginsel. Tot slot betogen appellanten dat de gehouden alv op 2 november 2015 niet voldoet aan de statuten van [naam 4] en dat de op die vergadering genomen besluiten tot bestuurswisseling ongeldig zijn.
3. Verweerster voert aan dat ingevolge de toelichting bij het oude artikel 5 Handelsregisterwet 1996, thans artikel 18 Handelsregisterwet 2007, een notaris wordt geacht altijd een afdoende volmacht te hebben voor het doen van opgaven aan het handelsregister. Daarbij mag volgens verweerster van de notaris - als onafhankelijk instituut in het civiele recht - worden verwacht dat hij de rechtsgeldigheid van de onderliggende besluiten heeft onderzocht alvorens opgave te doen. Omdat de opgave was gedaan door een daartoe bevoegd persoon en verweerster geen reden had om te twijfelen aan de juistheid van de opgave, is verweerster op 12 november 2015 overgegaan tot inschrijving van de opgaven. Vervolgens is in bezwaar uit de brief van de notaris van 21 december 2015 en de daarbij overgelegde stukken gebleken dat de notaris onderzoek heeft gedaan en heeft geconcludeerd dat er rechtsgeldige besluiten aan de benoeming en ontslag van de bestuurders ten grondslag liggen. Daarbij zijn appellanten in bezwaar noch in beroep met overtuigend bewijs gekomen aangaande de vermeende onrechtmatige besluitvorming. Appellanten hebben niet onderbouwd dat een aantal leden die het bestuur hebben verzocht tot bijeenroeping van een vergadering ten tijde van het verzoek geen lid meer zouden zijn. Appellanten hebben evenmin onderbouwd dat de lidmaatschap van de organisatie van [naam 6] zou zijn ingetrokken. De stelling dat het bestuur van [naam 4] een tweetal leden zou hebben bericht dat in december 2015 een ledenvergadering zou worden gehouden, gaat eraan voorbij dat de leden per brief van 14 september 2015 het bestuur hebben verzocht tot bijeenroeping van een vergadering en het bestuur op grond van artikel 2:41, derde lid, van het BW verplicht is binnen veertien dagen gevolg te geven aan dit verzoek. Nu dit niet is gebeurd, waren deze leden bevoegd om zelf een vergadering bijeen te roepen. Aangezien verweerster na onderzoek in bezwaar geen aanleiding had om aan de rechtmatigheid van de besluitvorming te twijfelen, heeft zij het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard.
4.1
Het College dient allereerst ambtshalve te beoordelen of appellanten sub 2 en 3 in hun beroep kunnen worden ontvangen. Daartoe overweegt het College als volgt.
4.2
Ingevolge artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en voor zover hier van belang, dient degene aan wie het recht is toegekend tegen een besluit beroep op een bestuursrechter in te stellen, alvorens beroep in te stellen tegen dat besluit bezwaar te maken bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen. Ingevolge artikel 6:13 van de Awb, voor zover hier van belang, kan geen beroep bij de administratieve rechter worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen bezwaar heeft gemaakt.
4.3
Het College stelt vast dat appellanten sub 2 en 3 geen bezwaar hebben gemaakt tegen het primaire besluit. Het bezwaarschrift is namelijk ingediend door appellant sub 1, stellende op te treden namens “het bestuur van [naam 4] ”, evenwel zonder aan te geven namens welke andere personen dan hijzelf, hetgeen temeer klemt nu meerdere personen claimen bestuurslid van [naam 4] te zijn. Daarom kan het bezwaar niet geacht worden te zijn ingediend namens appellanten sub 2 en 3, maar alleen door appellant sub 1 namens zichzelf. Het College is niet gebleken van de aanwezigheid van feiten of omstandigheden in verband waarmee appellanten sub 2 en 3 redelijkerwijs niet kan worden verweten dat zij geen bezwaar hebben gemaakt tegen het primaire besluit. Gelet hierop komt het College tot de conclusie dat appellanten sub 2 en sub 3 niet-ontvankelijk zijn in hun beroep.
5. Het College stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat notaris
[naam 11] bevoegd was tot het doen van de bestreden opgaven. Het geschil spitst zich toe op beantwoording van de vraag of sprake is van gerede twijfel over de juistheid van de opgaven, zoals bedoeld in artikel 5, tweede lid, onder e, van het Hrb 2008. Het standpunt van verweerster komt er in de eerste plaats op neer dat een opgave gedaan door een notaris in beginsel als juist mag worden opgevat. Naar het oordeel van het College laat de omstandigheid dat een opgave bevoegdelijk door een notaris is gedaan onverlet dat door een derde-belanghebbende zodanige twijfel omtrent de juistheid van de opgave kan worden gezaaid dat verweerster nader onderzoek dient te verrichten. Het College verwijst hierbij tevens naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van het College van 18 mei 2010, ECLI:NL:CBB:2010:BM5841.
6. Het College stelt in dit licht vast dat in het bezwaarschrift van 4 december 2015 wordt verwezen naar een brief van appellant sub 1 (hierna: appellant) van 27 november 2015 met bijlagen gericht aan de notaris. De bijlagen betreffen onder meer een tweetal brieven van
21 september 2015 gericht aan twee leden van [naam 4] waaruit volgens appellant zou blijken dat het destijds zittend bestuur tijdig naar aanleiding van het verzoek van 14 september 2015 heeft aangekondigd dat in december 2015 een alv zou worden gehouden alsmede een tweetal brieven van respectievelijk 18 januari 2010 en 25 mei 2010 waaruit de opzegging en de beëindiging van het lidmaatschap van de organisaties van [naam 6] en [naam 8] zou blijken. Gemachtigde van verweerster heeft ter zitting aangegeven genoemde bijlagen niet te hebben ontvangen en deze niet bij appellant te hebben opgevraagd. Naar het oordeel van het College had verweerster in bezwaar appellant erop moeten wijzen dat de bijlagen ontbraken en alvorens haar besluit te nemen, appellant in de gelegenheid moeten stellen de bijlagen alsnog over te leggen. Dit klemt temeer omdat, zoals appellant in beroep terecht heeft aangevoerd, de notaris in zijn brief van 21 december 2015 in zijn geheel niet is ingegaan op de brief van appellant van 27 november 2015 en de daarbij opgenomen bijlagen. De notaris heeft in voornoemde brief van 21 december 2015 ook niet uiteengezet hoe hij de rechtsgeldigheid van de alv van 2 november 2015 en van de besluitvorming op die vergadering heeft geverifieerd, terwijl dat gelet op deze brief en bijlagen wel in de rede had gelegen. Dit is temeer relevant nu verweerster zich op het standpunt stelt dat appellant niet heeft onderbouwd dat een aantal leden die het bestuur hebben verzocht tot bijeenroeping van de vergadering ten tijde van het verzoek geen lid meer van [naam 4] zouden zijn en appellant evenmin heeft onderbouwd dat de lidmaatschap van de organisatie van [naam 6] zou zijn ingetrokken, terwijl daarvoor wel degelijk een onderbouwing voorhanden lijkt te zijn geweest en dit ook voor verweerster kenbaar had kunnen zijn. Het bestreden besluit is in zoverre in strijd met artikel 3:2 van de Awb onzorgvuldig voorbereid.
7. Het College stelt voorts vast dat verweerster in het kader van de heroverweging van het primaire besluit [naam 6] heeft verzocht om een reactie op het bezwaarschrift van appellant en nadere bewijsstukken over te leggen waaruit de juistheid van de opgaven blijkt. Bij brief van 21 december 2015 heeft de notaris op verzoek van [naam 6] onder meer een oproepingsbrief van 14 september 2015 en notulen van een alv op 2 november 2015 overgelegd. Deze stukken heeft verweerster vervolgens aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd en waren voor haar van doorslaggevende betekenis voor de vraag of sprake is van gerede twijfel omtrent de juistheid van de opgaven. Naar het oordeel van het College brengt de verplichting tot zorgvuldige voorbereiding van een besluit op bezwaar onder deze omstandigheden met zich dat verweerster appellant in de kennis had moeten stellen van deze stukken en hem in de gelegenheid moeten stellen hierop te reageren alvorens op diens bezwaar te beslissen. Het bestreden besluit is ook op deze grond in strijd met artikel 3:2 van de Awb onzorgvuldig voorbereid.
8. Uit de voorgaande overwegingen volgt tevens dat, anders dan verweerster meent, het bezwaar van appellant niet kennelijk ongegrond is, zodat verweerster appellant dan ook op de voet van het bepaalde in artikel 7:2 van de Awb had dienen te horen.
9. Het College komt tot de conclusie dat het beroep slaagt. Het bestreden besluit is genomen in strijd met de artikelen 7:2 en 7:3 van de Awb, omdat verweerster ten onrechte heeft afgezien van horen, en artikel 3:2 van die wet, omdat verweerster het besluit onvoldoende zorgvuldig heeft voorbereid. Het College ziet in het belang van een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding verweerster op te dragen de hierboven geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen dan wel een nieuw besluit te nemen.
10.1
Het College draagt appellant en [naam 6] in de eerste plaats op om binnen vier weken na verzending van deze tussenuitspraak de volgende stukken, zo nodig met een vertaling, aan verweerster ter beschikking te stellen:
  • alle relevante stukken om vast te kunnen stellen welke organisaties ten tijde van belang lid waren van [naam 4] en wie bevoegd was hen te vertegenwoordigen; het gaat hierbij onder meer om alle aanmeldingen van organisaties voor het lidmaatschap van [naam 4] en indien mogelijk gegevens omtrent de contributiebetalingen van deze organisaties en gegevens omtrent de vertegenwoordigingsbevoegdheid binnen deze organisaties;
  • gegevens omtrent vrijwillige dan wel onvrijwillige beëindiging van het lidmaatschap van organisaties van [naam 4] .
10.2
Voorts draagt het College verweerster op na ontvangst van voornoemde stukken deze
voor te leggen aan notaris [naam 11] met de vraag of hij zijn conclusie zoals verwoord in zijn brief van 21 december 2015 nog handhaaft. Verweerster dient de notaris daarbij te verzoeken in zijn reactie in te gaan op hetgeen appellant in zijn brief van
27 november 2015 en de daarbij opgenomen bijlagen naar voren heeft gebracht. Verweerster dient de notaris voorts de vraag voor te leggen hoe hij zijn bevindingen omtrent de rechtsgeldigheid van de alv van 2 november 2015 en van de besluitvorming op die vergadering heeft geverifieerd. Verweerster dient de reactie van de notaris vervolgens voor te leggen aan partijen voor een reactie. Na ontvangst van de reactie van beide partijen is verweerster gehouden een hoorzitting te beleggen. Daarbij kunnen partijen voor zover zij dat wensen en nog nodig achten de in beroep opgeroepen getuigen meenemen om door verweerster te worden gehoord.
10.3
Daarna dient verweerster gemotiveerd aan te geven of zij het bestreden besluit handhaaft of tot een andere beslissing komt. Verweerster dient deze beslissing uiterlijk 12 weken na verzending van deze tussenuitspraak bekend te maken aan het College en aan partijen. Verlenging van deze termijn is slechts mogelijk in bijzondere gevallen. Een gemotiveerd verzoek om verlenging van een termijn moet worden ingediend binnen de in deze tussenuitspraak bepaalde termijn.
10.4
Het College zal vervolgens partijen in de gelegenheid stellen om binnen vier weken schriftelijk hun zienswijze te geven over de wijze waarop de gebreken zijn hersteld. Het College wijst erop dat als verweerster tot het oordeel mocht komen dat er toch reden is voor twijfel aan de juistheid van de gedane opgave, dit moet leiden tot een intrekkings- en wijzigingsbesluit als bedoeld in artikel 6:19 van de Awb, waarbij het bezwaar alsnog gegrond wordt verklaard en het primaire besluit in zoverre wordt herroepen en vervangen. In dat geval staat voor [naam 6] en andere belanghebbenden beroep bij het College open tegen dat besluit. Op een dergelijk beroep zal bij einduitspraak worden beslist.
11. Het College houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat betekent ook dat over de proceskosten en het griffierecht in de einduitspraak zal worden beslist.

Beslissing

Het College:
  • draagt verweerster op om binnen 12 weken na verzending van deze tussenuitspraak
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Verbeek in aanwezigheid van mr. A. El Markai, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 november 2016.
w.g. J.L. Verbeek w.g. A. El Markai