6. De beoordeling van het geschil
6.1 Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie in verbinding met artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan, hangende de beslissing op bezwaar en indien van de beslissing daarop beroep bij het College openstaat, de voorzieningenrechter van het College een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, zulks vereist.
Voor zover de daartoe uitgevoerde toetsing in het navolgende een oordeel meebrengt over de zaak ten gronde, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter.
6.2 Met betrekking tot het gestelde spoedeisende belang overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Het primaire besluit heeft tot gevolg dat thans zowel A als B als bestuurder van Winco Easylift B.V. in het handelsregister staan ingeschreven. Gelet op de gedingstukken en het verhandelde ter zitting acht de voorzieningenrechter het aannemelijk dat zij in deze hoedanigheid onderling tegengestelde (financiële) belangen hebben, waardoor een zeker risico bestaat dat de bestuurbaarheid en bijgevolg de continuïteit van genoemde vennootschap in geding zal raken. Gezien de verhouding tussen B en A lijkt zeker niet te kunnen worden volgehouden dat het hier om een op voorhand irreëel risico gaat. Mede op grond van het vorenstaande wordt in dit geval een spoedeisend belang aanwezig geacht dat het treffen van een voorlopige voorziening zou kunnen rechtvaardigen.
6.3 In de artikelen 38 juncto 33 tot en met 36 van de Handelsregisterwet 2007 is voorzien in een procedure volgens welke de kamer van koophandel, indien zij gerede twijfel heeft over de juistheid van (authentieke) gegevens, uit eigen beweging in het handelsregister opgenomen gegevens in onderzoek kan nemen en deze eventueel kan wijzigen (zie ook de uitspraak van het College van 15 juli 2009, AWB 09/502, , LJN: BJ3137).
Deze procedure is naar het oordeel van de voorzieningenrechter hier van toepassing, omdat het door de notaris ingevulde opgaveformulier van 17 februari 2010 ertoe strekt dat verweerster terugkomt van het op 15 december 2004 genomen besluit tot doorhaling in het handelsregister van B als bestuurder van Winco Easylift B.V. Een andere benadering zou immers met zich brengen dat geen betekenis zou toekomen aan de omstandigheid dat een besluit tot doorhaling in rechte onaantastbaar is geworden.
Genoemde opgave wordt aldus aangemerkt als een verzoek aan verweerster om gebruik te maken van haar bevoegdheid gegevens in onderzoek te nemen en de gegevens eventueel na dat onderzoek te wijzigen. Aangezien verweerster deze bevoegdheid al dan niet naar aanleiding van een verzoek uitoefent, is voor het nemen van een zodanige beslissing het niet rechtens relevant of in deze de notaris gevolmachtigd was tot het indienen van het verzoek.
6.4 Vervolgens ziet de voorzieningenrechter zich geplaatst voor de vraag of verweerster op goede gronden heeft besloten tot wijziging in het handelsregister door hierin (weer) op te nemen dat B bestuurder is van Winco Easylift B.V. met ingang van 25 september 1992.
Op grond van genoemde artikelen 38 juncto 33 tot en met 36 van de Handelsregisterwet 2007 vormt gerede twijfel aan de juistheid van in het handelsregister opgenomen gegevens voldoende aanleiding om gegevens in onderzoek te nemen, doch dient, nadat dit onderzoek is afgerond, voldoende duidelijkheid omtrent de onjuistheid van deze gegevens te bestaan, voordat tot wijziging of doorhaling ervan kan worden overgegaan.
Weliswaar leveren de notulen van de algemene vergadering van aandeelhouders van 14 december 2004 en de uitleg van de notaris in zijn brieven van 23 februari en 16 april 2010 in het licht van artikel 10, vierde lid, eerste volzin van de statuten aanwijzingen op dat genoemde doorhaling van 15 december 2004 onjuist is geweest, doch naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan niet worden staande gehouden dat het door verweerster te verrichten onderzoek reeds zo ver is gevorderd dat reeds thans de conclusie kan worden getrokken dat voldoende duidelijkheid bestaat dat de in het handelsregister vermelde gegevens onjuist zijn. Zo zijn de passages uit genoemde brief van 16 april 2010, waaruit kan worden afgeleid dat D en accountant G desgevraagd hebben verklaard over de vraag of B als bestuurder is afgetreden of ontslagen, zeer summier. Niet kan worden uitgesloten dat nader onderzoek naar deze verklaringen nog relevante informatie kan opleveren. Het ligt dan ook op de weg van verweerster D en G te horen en de andere betrokken partijen (hierbij) in de gelegenheid te stellen hun standpunten ter zake te onderbouwen. Pas daarna kan verweerster voldoende zicht hebben op het te geven antwoord op de vraag of voldoende duidelijk is dat genoemde doorhaling onjuist is geweest.
6.5 Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat grond bestaat om een voorlopige voorziening te treffen, in dier voege dat het primaire besluit wordt geschorst. Het gevolg hiervan zal zijn dat de registratie in het handelsregister, zoals die bestond vóór de wijziging bij besluit van 25 februari 2010, herleeft. De voorzieningenrechter gaat er van uit dat in het handelsregister wordt aangetekend dat het hier aan de orde zijnde gegeven in onderzoek is. Omdat de voorzieningenrechter gelet op de op dit moment voorhanden zijnde informatie niet onaannemelijk acht dat de nog door verweerster in te winnen informatie niet tot een andere conclusie zal leiden dan die thans reeds door verweerster is getrokken, ziet hij aanleiding de werkingsduur van deze voorlopige voorziening te beperken tot zes weken nadat de beslissing op het bezwaar van verzoekers is verzonden.
6.6 De voorzieningenrechter acht ten slotte termen aanwezig om verweerster met toepassing van artikel 8:75 Awb te veroordelen in de proceskosten van verzoekers, zijnde de kosten van de door hun gemachtigde beroepsmatig verleende bijstand. Met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden deze kosten vastgesteld op
€ 874,--, te weten 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met wegingsfactor 1 en een waarde per punt van € 437,--.