4.4Ten aanzien van de kosten voor het vangen van de 73 schapen van koppel III overweegt het College als volgt. Uit de factuur van 1 maart 2013 met nummer 130201 blijkt dat hiervoor 11,5 uur tegen een tarief van € 25,- per uur in rekening is gebracht (totaal
€ 304,75, incl. BTW). In verband met deze factuur heeft verweerder, blijkbaar ter verklaring van genoemde kosten, overwogen dat bij het laden van de 73 dieren hulp noodzakelijk was en extra hekken van de opslaghouder zijn gebruikt. Het College acht deze motivering onvoldoende om aan te kunnen nemen dat met het vangen van alle schapen van koppel III 11,5 uren waren gemoeid, zoals vermeld in genoemde factuur. Uit het toezichtrapport met betrekking tot de controle van 7 februari 2013 volgt dat 51 van de meegevoerde schapen op stal stonden en 22 in de wei werden gehouden. De precieze verblijfplaats van één meegevoerd ziek dier wordt uit dat rapport niet duidelijk. Appellant heeft ter zitting verklaard dat de vrachtwagen tegen de staldeuren is geplaatst waardoor de schapen direct vanuit de stal in de vrachtwagen ingeladen konden worden. De schapen die zich in het weiland bevonden konden door het gebruik van netten worden gevangen en vervolgens worden ingeladen. Volgens appellant waren alle schapen binnen 1,5 uur ingeladen. Nu verweerder ter zitting deze uiteenzetting van appellant op geen enkele wijze heeft weersproken, dan wel heeft gewezen op feiten en omstandigheden die zouden kunnen verklaren waarom aan het vangen van de 73 schapen 11,5 uren is besteed en dergelijke feiten en omstandigheden ook uit de gedingstukken niet naar voren komen, is het College van oordeel dat in het bestreden besluit ondeugdelijk is gemotiveerd waarom vorengenoemde kosten redelijkerwijs bij appellant in rekening kunnen worden gebracht. Ook om deze reden is het bestreden besluit daarom in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Hierbij neemt het College nog in aanmerking dat uit de specificatie van de factuur van 14 maart 2013 met nummer 201330059 blijkt dat voor het laden van koppel III 4,58 uur in rekening is gebracht. Onduidelijk is gebleven hoe deze tijdsbesteding zich verhoudt tot de hiervoor genoemde 11,5 uur. Verweerder heeft desgevraagd ter zitting geen antwoord kunnen geven op de vraag in hoeverre onder het inladen van de dieren ook het vangen van de dieren moet worden begrepen.
5. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. Reeds vanwege de standvastige opvatting van verweerder ter zitting om de adressen van de opvanglocaties niet bekend te maken, bestaat geen reden om aan te nemen dat verweerder het hiervoor geconstateerde gebrek met betrekking tot de transportkosten alsnog zou kunnen herstellen. Bovendien is verweerder daartoe door de opdracht van het College in de uitspraak van 23 maart 2015 om opnieuw te beslissen op het bezwaar eerder al in staat gesteld. Het College beschikt voorts niet over enige aanwijzing dat verweerder, gegeven het aanzienlijke tijdsverloop sedertdien, alsnog aan de hand van concrete feiten en omstandigheden inzichtelijk kan maken waarom met het vangen van koppel III 11,5 uur was gemoeid. Mede gelet op het hiermee gemoeide betrekkelijk geringe bedrag, zal het College derhalve met het oog op de definitieve beëindiging van het geschil als volgt zelf in de zaak voorzien. Het College zal de primaire besluiten herroepen en, uitgaande van de bij het bestreden besluit gevoegde kostenoverzichten, de door appellant verschuldigde kosten voor de toepassing van bestuursdwang na aftrek van de transportkosten, het op vorengenoemde factuur van 1 maart 2013 in rekening gebrachte bedrag van € 304,75 voor het vangen van koppel III, en de opbrengst van de verkoop van de betreffende schapen, vast te stellen op de volgende bedragen:
- € 10.844,97 voor koppel I (€ 12.855,69 verminderd met de transportkosten van € 2.010,72. Dit betekent dat na aftrek van de opbrengst van de verkoop van de schapen van € 5.652,90 voor appellant een te betalen bedrag resteert van € 5.192,07;
- € 10.552,38 voor koppel II (€ 12.739,46 verminderd met de transportkosten van
€ 2.187,08);
- € 19.488,72 voor koppel III (€ 22.310,42 verminderd met de transportkosten van € 2.516,95 en het op de factuur van 1 maart 2013 genoemde bedrag van € 304,75 voor het vangen van koppel III). Dit betekent dat na aftrek van de opbrengst van de verkoop van de schapen van € 6.720,00 voor appellant een te betalen bedrag resteert van € 12.768,72. Het College zal verder bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het te vernietigen bestreden besluit.
6. Het College veroordeelt verweerder in de door appellant gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt het College op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 496,- en een wegingsfactor 1).