ECLI:NL:CBB:2016:358

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
3 november 2016
Publicatiedatum
29 november 2016
Zaaknummer
15/137
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van spoedbestuursdwang op dieren in grottenaquarium wegens overtreding van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 3 november 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Staatssecretaris van Economische Zaken en de eigenaar van een grottenaquarium. De zaak betreft de toepassing van spoedbestuursdwang op 14 maart 2014, waarbij 218 dieren, waaronder verschillende soorten vissen en reptielen, zijn meegevoerd en opgeslagen vanwege overtredingen van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (Gwwd). De eigenaar, appellante, had nagelaten de dieren van voldoende voedsel en goede huisvesting te voorzien, wat leidde tot een onhoudbare situatie voor de dieren.

De toezichthouder had op basis van klachten en eerdere inspecties geconstateerd dat de huisvesting van de dieren ernstig tekortschoten. Na het overlijden van de beheerder van het grottenaquarium, de zoon van appellante, was er geen contact meer mogelijk met appellante, wat de noodzaak voor spoedmaatregelen versterkte. De controle op 14 maart 2014 toonde aan dat de dieren in een zeer slechte conditie verkeerden, met vervuild water, overbevolking en gebrek aan voedsel. De dierenarts die ter plaatse was, adviseerde om de dieren onmiddellijk over te brengen naar een geschikte huisvesting.

Het College oordeelde dat de Staatssecretaris terecht spoedbestuursdwang had toegepast, gezien de acute noodzaak om de dieren te beschermen. Appellante betwistte de overtredingen en stelde dat zij de dieren goed verzorgde, maar het College oordeelde dat de bevindingen van de toezichthouder en de dierenarts voldoende bewijs boden voor de overtredingen. De kosten van de bestuursdwang werden bij appellante in rekening gebracht, wat ook onderwerp van geschil was. Het College verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de rechtmatigheid van de genomen maatregelen.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 15/137
11201

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 november 2016 in de zaak tussen

[naam 1], te [plaats 1] , gemeente [gemeente] , appellante
(gemachtigde: mr. J.J.G. Palmen),
en

de Staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. M.M. de Vries).

Procesverloop

Bij besluit van 17 maart 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder de beslissing tot toepassing van spoedbestuursdwang op 14 maart 2014, wegens overtreding van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (Gwwd), op schrift gesteld. Op laatstgenoemde datum heeft verweerder besloten tot het meevoeren en opslaan van 218 dieren, waaronder verschillende soorten vissen, axolotls, kaaimannen, klauwkikkers, rivierkreeften, krabben, kakkerlakken, slakken en koraal.
Bij besluit van 6 januari 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het tegen het primaire besluit gerichte bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Bij besluit van 15 januari 2015 (kostenbeschikking I) heeft verweerder de kosten voor de uitvoering van de bestuursdwang bij appellante in rekening gebracht.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft het bezwaarschrift van appellante dat is gericht tegen kostenbeschikking I doorgestuurd aan het College, nu het beroep mede betrekking heeft op dat besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 20 juli 2015 (de intrekkingsbeschikking) heeft verweerder kostenbeschikking I ingetrokken.
Bij besluit van 23 juli 2015 (kostenbeschikking II) heeft verweerder de kosten voor de uitvoering van de bestuursdwang opnieuw vastgesteld en bij appellante in rekening gebracht.
Appellante heeft naar aanleiding van kostenbeschikking II een nadere reactie ingediend.
Verweerder heeft een nader verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 april 2016. Appellante is niet verschenen. Van de zijde van verweerder zijn verschenen zijn gemachtigde, [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] .

Overwegingen

1.1
Het College gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Appellante staat sinds 7 februari 2001 ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel als eigenaar van het Valkenburgs grottenaquarium gevestigd aan de [adres] te [plaats 2] (het grottenaquarium). In de praktijk was [naam 5] , de zoon van appellante, beheerder en uitbater van het grottenaquarium. Hij nam ook de verzorging van de in het grottenaquarium gehouden dieren voor zijn rekening.
1.2
Naar aanleiding van klachten van het betalend publiek en een door toezichthouders van de Gwwd uitgevoerde controle op 31 juli 2013 bestond er bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) enige twijfel over de juiste huisvesting van de dieren in het grottenaquarium gelet op overbezetting, ventilatie, zuurstofaanwezigheid, filtering en inrichting van de aquaria en terraria. Om die reden stond voor 14 februari 2014 een controle gepland voor het grottenaquarium waarbij, naast de toezichthouders van de Gwwd, twee veterinaire deskundigen aanwezig zouden zijn. Wegens een dringende medische behandeling van de zoon van appellante heeft die controle geen doorgang kunnen vinden.
1.3
Op 28 februari 2014 is de zoon van appellante overleden. Op 13 maart 2014 ontving de politie een melding van een ambtenaar van de gemeente [gemeente] dat de beheerder van het grottenaquarium was overleden en dat men vreesde dat de dieren in het grottenaquarium niet verzorgd zouden worden. Tot dan toe was het niet gelukt om met appellante in contact te komen.
1.4
Ook de pogingen van de politie en de gemeente op 13 en 14 maart 2014 om in contact te komen met appellante en/of haar gemachtigde bleken vergeefs. Zij hebben daardoor niet kunnen vaststellen dat de dieren in het grottenaquarium, na het overlijden van de beheerder, nog verzorgd zouden worden. Verweerder heeft vervolgens opdracht gegeven met spoed een toezichtcontrole uit te voeren bij het grottenaquarium in gezelschap van een dierenarts.
1.5
De controle is uitgevoerd door [naam 6] ( [naam 6] ), districtinspecteur van de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming en in die hoedanigheid toezichthouder van de Gwwd, in het bijzijn van een politieambtenaar en dierenarts [naam 7] in de avond van vrijdag 14 maart 2014. Nader onderzoek heeft plaatsgevonden op zaterdag 15 maart 2014 en zondag 16 maart 2014. De toezichthouder heeft naar aanleiding van het verrichte onderzoek een toezichtrapport opgesteld, gesloten en ondertekend op 19 maart 2014.
1.6
Voor zover van belang vermeldt het toezichtrapport het volgende:

“Bevindingen 14 maart 2014

(…)
Op moment dat wij de grotten binnenkwamen bemerkten wij dat het zeer vochtig was in de grotten en roken een bedompte vieze lucht van stinkend water afkomstig uit de vele aquariums in de grot aanwezig. Dit kwam daar er geen natuurlijke cq mechanische ventilatie was in het gehele grottenstelsel. Door de poorten open te laten werd het langzaam na enige tijd enigszins aangenamer doch het bleef zeer vochtig en overal droop het vocht (condens) van af.
In de grotten was geen verlichting. Ook de aquariums en terraria waren niet verlicht.
We hebben alles moeten bekijken met zaklampen en met wat noodverlichting van de brandweer.
(…)
Met zaklampen en noodverlichting van de brandweer heb ik [naam 6] met genoemde dierenarts [naam 7] , de gehele grot bekeken en de hierin aanwezige aquariums en terraria met hun bewoners.
Dit betroffen een groot aantal verschillende soorten vissen, Axelotten, kaaimannen, Kikkers, kreeften, krabben, Slakken en kakkerlakken.
Ik , [naam 6] zag dat ongeveer 30 aquariums, vivariums en terraria met boevenvermelde dieren waren bezet en dat er ongeveer 6 bakken leeg waren.
Verder zag ik (kort weergegeven, nader onderzoek op 15 maart en 16 maart 2014)
- dat nagenoeg alle dieren zeer stil lagen op de bodem dan wel aan het wateroppervlakte, en dat je goed moest kijken langdurig om enige beweging waar te nemen om niet te denken dat deze dieren dood waren.
- Dat veel bakken overbevolkt waren dan wel dat er te grote vis in een te kleine bak zat.
- Dat in veel aquariums en alle vivariums zeer troebel vervuild water hadden. Het kleur van het water was niet meer goed doorzichtig en er zweefde veel vuil in. het water stonk bedorven.
- Dat in geen enkele van de 30 bevolkte aquariums, vivariums en terraria, enig voer werd aangetroffen.
- Dat in heel veel aquariums het water stilstond dan wel nagenoeg stilstond. In veel bakken was geen enkele zuurstofvoorziening (dmv zuurstofsteentjes of wateruitloop) of filtering.
- Dat dieren totaal geen schuilmogelijkheid hadden in hun onderkomen en dat alle bakken kaal waren ingericht met alleen soms wat plastic waterplantjes.
- Er werden bijna nergens verwarmingselementen in de aquariums en vivariums aangetroffen dan wel een thermometer. Alleen in de twee verblijven van de kaaimannen werden warmtelampen aangetroffen.
- Een aantal aquariums waren aangesloten op een centraal filtersysteem. Dit water kwam uit in een aparte ruimte waar een waterbassin was. Na “filtering” wordt het water uit het bassin weer teruggepompt naar de aquariums. Ik zag en rook dat het water in dit bassin ernstig vervuild was en sterk onfris rook. (…).
Verder zag ik, [naam 6] dat alle bakken zich in de grotwanden bevonden. (…)
Boven deze bakken waren schuifdeurtjes aanwezig. Indien men deze openschoof kon men van bovenaf in de aquariums, vivariums en terraria komen.
Alle schuifdeurtjes werden gesloten aangetroffen.
Ik heb enige schuifdeurtjes van de aquariums, vivariums geopend.
IK rook toen een zeer sterke rottende lucht welke boven het water hing. De lucht heeft hier stilgestaan constant en werd zodoende niet geventileerd. Ik rook dat bij de meeste bakken het water een sterk bedorven reuk voortbracht, zeker bij de bakken waarvan het water (nagenoeg) stilstond.
Verder zag ik dat zowel boven de bakken ( achter de schuifdeurtjes ) als in de grotten zelf en in andere ruimte waar de luchtpompen stonden ( al dan niet in werking) en de ruimte waar het waterbassin was ( om water te filteren) een zeer slecht onderhouden verouderd elektriciteitsnetwerk was aangebracht die soms met kroonsteentjes was verbonden ondanks dat overal de condens vanaf droop. Verder waren waterleidingen samen met slechte elektriciteitsleidingen aan elkaar gekoppeld middels tayrips. (…)
Ook werd veel roestvorming boven de bakken aangetroffen. Bekend mag zijn dat roest giftig is voor mens en dier, Daar het condens ook op de roest zat, kon de verontreinigde condens de bakken in vallen waar de dieren aanwezig waren en het water verontreinigen/ vergiftigen. (…)
Nadat de dierenarts met mij alle bakken hadden bekeken gaf zij aan dat zij sterk de indruk had dat de dieren geruime tijd niets te eten hadden gehad en nu in een soort “winterslaap” verkeerden om niet te veel te bewegen en energie te sparen. Een soort overlevingsstadium.
We zijn hierna op zoek gegaan naar eventueel aanwezig voer voor de dieren in de grotten.
We troffen in een aparte ruimte een openstaande diepvrieskast aan die niet meer aangesloten was op de elektriciteit. Hierin bevond zich diepvriesvoer voor de dieren echter deze was inmiddels ontdooid en in staat van ontbinding. (…)
Verder werd wel in de grotten een klein bakje aangetroffen gevuld met Sterlets-voer.
Dit betrof zinkend voer voor vissen speciaal voor het soort Sterlets. (ondersoort van de Steur).
De aanwezige 12 Sterlets heb ik aanstonds gevoerd met dit voer voor hun bestemd.
Ik zag dat deze “afvlogen” op het voer en alles binnen enige minuten opaten.
Verder werd geen enkel voer aangetroffen op 14 maart 2014 (…)
Wel werd op zaterdag 15 maart 2014 in een afgesloten ruimte (ziekenboeg), welke die dag is opengebroken in opdracht van rapporteur door gemeentepersoneel, nog twee kleine emmertjes aangetroffen bestemd voor goudvissen en koi’s (…)
Dit voer was hooguit voor twee aquariums geschikt voer gelet op de soorten vis hierin.
(…)
De
dierenarts [naam 7]deelde mij na het onderzoek omstreeks 21:50 uur mede dat
alle dieren zo snel mogelijk hier weggehaald moesten worden en ondergebracht moesten worden in de juiste huisvesting en op een plaats waar zij wel de juiste verzorging zouden krijgen. Indien dit niet op korte termijn zou gebeuren zouden veel dieren het niet meer overleven.
1.7
Bij het toezichtrapport zijn foto’s gevoegd ter ondersteuning van de daarin vermelde bevindingen. Eveneens is bijgevoegd een door de toezichthouder op ambtseed opgemaakt en op 17 maart 2014 gesloten en ondertekend proces-verbaal van verhoor waarin de verklaring van de dierenarts als volgt is weergeven:
“Net met u mee geweest naar het grottenaquarium. Ik heb met u alle bakken bekeken met vissen, kaaimannen, axelotten, klauwkikkers, krabbe enz.
Mijn eerste indruk is dat er een slecht klimaat is en het er vochtig en bedompt is en geen ventilatie. Verder is er geen licht. Alle ramen van de bakken waren nat van de condens. De bakken waar dieren inzaten waren voorzien van vervuild water. Stinkend water en nergens was enig voer te bekennen en ook niet in de grot zelf.
De meeste dieren waren in activiteitsniveau veel lager dan wat zij normaal moeten vertonen. Verder heb ik meerdere dode dieren dan wel kennelijk dode dieren gezien.
Ook waren een aantal bakken overbevolkt en zaten er vissen in bakken die veel te groot waren voor die bakken.
Verder heb ik ernstige twijfel bij de luchtverversing in de bakken gelet op de slechte lucht die in de grotten hing. De bakken waren aan de bovenkant afgesloten, dus de lucht boven de bakken is stilstaand en wordt nauwelijks ververst.
Verder is het er donker en de dieren hebben geen dacht en nachtritme.
Ik kan stellen dat de aangetroffen dieren de nodige verzorging wordt onthouden in de vorm van voeding en huisvesting zoals eerder omschreven.
Ik denk dat het momenteel kritiek is en dat een aantal dieren het niet meer gaan overleven.
Echter ze daar laten zitten is geen optie daar de huisvesting (waterkwaliteit, ventilatie en licht) slecht is.
Ik raad u aan op korte termijn alle dieren over te brengen naar geschikte huisvesting en een plaats waar ze de juiste verzorging wordt geboden. Mogelijk dat een groot aantal dieren het dan nog kunnen overleven welke nu in redelijke conditie zijn.”
1.8
Naar aanleiding van de bevindingen van de toezichthouder en de dierenarts, heeft verweerder op 14 maart 2014 telefonisch opdracht gegeven alle in het grottenaquarium aanwezige dieren aanstonds mee te voeren en op te slaan. Gelet op het late tijdstip is aan deze opdracht gevolg gegeven op 15 en 16 maart 2014. Een afschrift van het proces-verbaal van meevoeren en opslaan is met deponeringslijsten als bijlage bij het toezichtrapport gevoegd.
1.9
Ten aanzien van appellante vermeldt het toezichtrapport nog het volgende:
“Op zaterdag en zondag 15 en 16 maart 2014 werd getracht contact te krijgen met de betrokkene [naam 1] wonende te (…).
Dit is niet gelukt.
Op zondag 16 maart 2014 te omstreeks 12:00 uur ben ik rapporteur [naam 6] vergezeld van de dierenpolitieagent [naam 8] nog naar haar woning gegaan.
Ondanks meerdere keren te hebben aangebeld en te hebben geroepen reageerde niemand vanuit de woning. Om aan de voordeur te komen moest men de oprit betreden welke echter was afgesloten met een hoog hekwerk. De bel hing aan de buitenzijde van de oprit en kon wel gebruikt worden. Van de buren vernamen wij:
- dat haar zoon de beheerder van het grottenaquarium op vrijdag 28 februari 2014 bij haar in de woning was overleden. Men had die middag eerst de ambulance zien komen en later de begrafenisondernemer die de overleden zoon had meegenomen.
- dat mevrouw nu alleen daar woonde en nagenoeg nimmer buiten kwam.
- mevrouw erg contactloos was en er nimmer iemand op bezoek kwam.
- zij elke dag de rolluiken optrok s morgens waardoor de buren wisten dat zij nog in leven was.
- dat men niet op de hoogte was dat er nog wel eens familie kwam bij die oudere mevrouw.
(…)
Tot aan het afsluiten van dit rapport , 19 maart 2014, heeft zich betrokkene [naam 1] of haar advocaat zich niet meer gemeld bij de politie of dierenbescherming.”
1.1
In de diergeneeskundige verklaringen ten aanzien van de rivierkreeften, de kaaimannen, de klauwkikkers en de axolotl, die kort na de toepassing van de spoedbestuursdwang zijn opgesteld, is vermeld dat deze dieren een matige voedingsconditie hadden. Ten aanzien van de rivierkreeften is voorts nog vermeld dat de slechte toestand van de dieren waarschijnlijk is veroorzaakt door de huisvesting: doordat er op de locatie geen elektriciteit aanwezig was hadden de dieren geen toegang tot stromend water, wat voor de rivierkreeft essentieel is.
2. 1 Bij het primaire besluit heeft verweerder aan appellante bericht dat hij spoedbestuursdwang heeft toegepast op de door haar in het grottenaquarium gehouden dieren om ervoor te zorgen dat appellante de gezondheid en het welzijn van haar dieren niet langer benadeelt. Appellante heeft nagelaten de dieren van een toereikende hoeveelheid geschikt voer te voorzien, de dieren goed te huisvesten en de dieren de noodzakelijke zorg te geven, hetgeen een overtreding is van de Gwwd. Verweerder verwijst hierbij naar het toezichtrapport en meldt verder dat hij de dieren op 14 maart 2014 in bewaring heeft genomen en in een geschikte huisvesting bij een opslaghouder heeft geplaatst, omdat de gezondheid en het welzijn van de dieren erg slecht waren. Verder bericht verweerder dat hij de kosten die voor de opvang zijn gemaakt bij appellante in rekening zal brengen. Om die kosten niet te hoog te laten oplopen maakt verweerder het voornemen kenbaar de dieren aan derden over te dragen zodra hun gezondheidstoestand voldoende is. In dat verband noemt verweerder in het primaire besluit 29 maart 2014 als geplande datum van overdracht.
2.2
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellante tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Verweerder heeft daartoe onder meer het volgende overwogen. Appellante heeft geen gegevens aangedragen waaruit blijkt dat, en op welke wijze, voor de dieren is gezorgd. Onder verzorging, zoals opgenomen in artikel 37 van de Gwwd, dient te worden verstaan het voorzien in goede omstandigheden waarin dieren worden gehouden en ondergebracht. Daaronder valt het voorzien in schone verblijfplaatsen voor de dieren. Het toezichtrapport geeft blijk van overtreding van de artikelen 36 en 37 van de Gwwd. Ten aanzien van de ongeveer 30 aquariums, vivariums en terraria met verschillende soorten vissen, axolotls, kaaimannen, kikkers, kreeften, krabben, slakken en kakkerlakken is onder meer geconstateerd dat veel bakken overbevolkt waren, veel aquariums en alle vivariums zeer troebel en vervuild water bevatten, het water bedorven stonk, in veel aquariums het water (nagenoeg) stilstond, er geen zuurstofvoorziening of filtering was, de dieren geen schuilmogelijkheid in hun onderkomen hadden, alle bakken kaal ingericht waren met alleen soms wat plastic waterplantjes, en een aantal bakken op een centraal filtersysteem aangesloten was waarvan het water ernstig vervuild was en onfris rook en op leidingen boven de bakken roestvorming en condens werd aangetroffen. De dierenarts die ter plaatse was, concludeerde dat de aangetroffen dieren de nodige zorg werd onthouden in de vorm van voeding en huisvesting. Haar advies was op korte termijn alle dieren over te brengen naar geschikte huisvesting en een plaats waar de juiste verzorging wordt geboden.
2.4
De keuze om terstond bestuursdwang toe te passen, waarbij dieren zijn meegevoerd en opgeslagen, motiveert verweerder door erop te wijzen dat de dierenarts heeft geconstateerd dat de gezondheid van de dieren dermate was aangetast dat een snel en direct verplaatsen naar een adequate huisvesting noodzakelijk was, zodat de dieren snel de ontbrekende (medische) verzorging konden krijgen. De aangetroffen situatie was dermate slecht dat niet ingrijpen het overlijden van meer dieren zou betekenen. Acuut ingrijpen was noodzakelijk en er was in het geheel geen zicht op verbetering, nu het was uitgesloten dat appellante zelf – op korte termijn – verbetering in de situatie kon (laten) brengen.
2.5
Bij kostenbeschikking I heeft verweerder de kosten voor de uitvoering van de bestuursdwang ten bedrage van € 27.889,27 bij appellante in rekening gebracht.
2.6
Verweerder heeft kostenbeschikking I bij de intrekkingsbeschikking ingetrokken. Bij kostenbeschikking II heeft verweerder de bij appellante in rekening te brengen kosten voor de uitvoering van de bestuursdwang vastgesteld op € 16.519,20.
De spoedbestuursdwang (het bestreden besluit)
3.1
Appellante betoogt dat zij de artikelen 36 en 37 van de Gwwd niet heeft overtreden. Appellante heeft op 14 maart 2014 de dieren zoals gebruikelijk verzorgd. Toen zij het grottenaquarium verliet was alles in orde. Dat de dieren op het aanbod van voer door de toezichthouder reageerden, is de normale reactie van dieren op voeraanbod. Hieruit kan niet de conclusie worden getrokken dat de dieren niet op een passende wijze werden verzorgd. Die conclusie kan ook niet worden gebaseerd op de verklaring van de bij de controle aanwezige dierenarts. Volgens appellante beschikte de dierenarts niet over deskundigheid op het gebied van gezondheid van koudbloedige dieren en heeft zij zeer gebrekkig onderzoek verricht.
3.2
Het College overweegt in verband met de inwerkingtreding van de Wet dieren per 1 juli 2014 allereerst ambtshalve en onder verwijzing naar zijn uitspraak van 19 oktober 2016 (ECLI:NL:CBB:2016:309), dat verweerder bij het bestreden besluit terecht heeft heroverwogen of appellante de relevante bepalingen van de Gwwd heeft overtreden.
3.3
Naar het oordeel van het College heeft verweerder, gelet op het toezichtrapport, terecht vastgesteld dat appellante artikel 37 van de Gwwd heeft overtreden. Uit het toezichtrapport blijkt dat de huisvesting en de voedingstoestand van de dieren ondermaats was. Veel dierenverblijven waren overbevolkt; het water in veel van de aquariums en vivariums stond (nagenoeg) stil, was zeer troebel en vervuild en stonk; er was geen adequate zuurstofvoorziening; een deugdelijke (lucht)ventilatie ontbrak; en het water van het centrale filtersysteem, waarop een aantal verblijven was aangesloten, was ernstig vervuild en rook onfris. Voorts was er nauwelijks voer aanwezig. Deze bevindingen van de toezichthouder, die appellante overigens niet gemotiveerd aan de hand van recente gegevens heeft weersproken, worden ondersteund door de verklaring van de dierenarts zoals opgenomen in het proces-verbaal van verhoor. Verder bevestigen de diergeneeskundige verklaringen ten aanzien van de rivierkreeften, de kaaimannen, de klauwkikkers en de axolotl, die kort na de toepassing van de spoedbestuursdwang zijn opgesteld, dat deze dieren een matige voedingsconditie hadden en dat de conditie van de rivierkreeften waarschijnlijk als gevolg van het ontbreken van stromend water slecht was. Het betoog van appellante dat de dierenarts niet beschikt over een specifieke deskundigheid op het gebied van vissen en reptielen zodat haar verklaring niet kan dienen ter onderbouwing van de overtreding, volgt het College niet. Een gediplomeerd dierenarts mag in staat worden geacht een deskundig oordeel te geven over de fundamentele levensbehoeften van de in het grottenaquarium aanwezige dieren. Het College ziet geen aanleiding in dit geval het oordeel van de dierenarts niet deskundig te achten. Deze beroepsgrond van appellante slaagt daarom niet.
4.1
Appellante voert daarnaast aan dat onduidelijk is wat de beweegredenen van verweerder zijn geweest om te oordelen dat sprake was van spoedeisendheid die noopte tot het toepassen van bestuursdwang zonder voorafgaande last. Volgens appellante was er geen enkele grond om aan te nemen dat zij geen verbetering in de situatie kon (laten) aanbrengen. Niet valt in te zien dat een inrichting die al meer dan 60 jaar voor het huisvesten van een aquarium heeft gediend en als zodanig is vergund en regelmatig is gecontroleerd, niet als geschikte huisvesting voor de gehouden dieren is aan te merken. Verweerder had voor een andere, minder bezwaarlijke oplossing moeten kiezen door appellante de gelegenheid te bieden de noodzakelijke maatregelen te (laten) treffen in het grottenaquarium, waaronder het inschakelen van een storingsmonteur in verband met het niet functioneren van de elektriciteit.
4.2
Het betoog van appellante slaagt niet. Het College is van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot het terstond toepassen van bestuursdwang door het meevoeren en opslaan van de dieren om de vastgestelde overtreding te beëindigen. De bevindingen van de toezichthouder en de verklaring van de dierenarts met betrekking tot de in het grottenaquarium aangetroffen situatie en de toestand van de dieren, alsmede haar advies om de dieren binnen afzienbare tijd over te brengen naar een geschikte huisvesting, gaven daartoe voldoende aanleiding. Het College acht voorts niet aannemelijk dat appellante zelf op korte termijn de vastgestelde overtreding van de Gwwd had kunnen beëindigen door in het grottenaquarium de nodige maatregelen te (laten) treffen. Daarbij neemt het College in aanmerking dat het, ondanks verscheidene pogingen daartoe, onmogelijk is gebleken om in de aanloop naar de op 14 maart 2014 uitgevoerde spoedcontrole en daags daarna, op 15 en 16 maart 2014, in contact te komen met appellante. Het College ziet niet in dat verweerder zich naast de ondernomen pogingen nog op andere mogelijk vruchtbare wijze had kunnen en moeten inspannen om in contact te komen met appellante. Verder heeft verweerder gemotiveerd gesteld – onder andere met een door [naam 6] op 13 juli 2015 op schrift gestelde verklaring van [naam 9] , bevelvoerder van de brandweer, post [plaats 2] – dat het elektriciteitsnetwerk in het grottenaquarium op last van de brandweer niet gebruikt mocht worden omdat het in zeer slechte staat verkeerde met open kabels en kroonsteentjes. Daarmee is voor het College voldoende aannemelijk geworden dat het elektriciteitsnetwerk een gevaar vormde voor mens en dier en niet, zoals appellante kennelijk – zonder onderbouwing - beoogt te betogen binnen enkele dagen te repareren was. In zoverre miskent appellante de ernst van de in het grottenaquarium aangetroffen situatie en de noodzaak tot het treffen van ingrijpende maatregelen.
5.1
Tot slot stelt appellante ten aanzien van het bestreden besluit dat verweerder daarin ten onrechte geen overweging heeft gewijd aan de op verweerder rustende wettelijke verplichting dat in bewaring genomen zaken aan de rechthebbende worden teruggegeven.
5.2
Het College merkt op dat de vraag of verweerder terecht is overgegaan tot het overdragen van een groot aantal van de meegevoerde dieren aan derden, de uitoefening van de bestuursdwang betreft. Daarin kan niet een reden gelegen zijn om het bestreden besluit onrechtmatig te achten. Dit feitelijk handelen van verweerder zal het College betrekken bij de beoordeling van kostenbeschikking II.
Het kostenverhaal (kostenbeschikking II)
6. Appellante heeft kostenbeschikkingen I en II betwist, zodat onderhavig beroep, ingevolge artikel 5:31c van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), van rechtswege mede betrekking heeft op die besluiten. Verweerder heeft kostenbeschikking I bij de intrekkingsbeschikking geheel ingetrokken. Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb heeft het beroep van rechtswege mede betrekking op dat besluit. Nu gesteld noch gebleken is dat appellante nog een (voldoende) belang heeft bij een beoordeling van de intrekkingsbeschikking en kostenbeschikking I, zal het College het beroep voor zover gericht tegen deze beschikkingen niet-ontvankelijk verklaren en zich beperken tot een beoordeling van kostenbeschikking II.
7.1
Ten aanzien van kostenbeschikking II voert appellante aan dat verweerder ten onrechte kosten in rekening brengt voor opvang van de meegevoerde dieren vanaf 29 maart 2014, de datum waarop naar het oordeel van verweerder, zo blijkt uit het primaire besluit, de dieren zouden kunnen worden teruggegeven. Voorts is onduidelijk waarom per 13 mei 2014 – en niet een eerdere datum – de kosten met 50 % zijn gereduceerd.
7.2
Verweerder betoogt dat hij de in rekening gebrachte kosten heeft vastgesteld in overeenstemming met de (interne) richtlijn kostenverhaal. Op grond van die richtlijn dient een deel van de opvangkosten die zijn gemaakt na de datum van veterinaire goedkeuring, in mindering te worden gebracht. In dit geval blijkt uit het dossier niet duidelijk vanaf welke datum de dieren weer volledig gezond waren, zodat verweerder voor de datum van veterinaire goedkeuring aansluiting heeft gezocht bij de datum waarop hij de dieren heeft vrijgegeven, te weten 31 maart 2014. Die vrijgave betekent echter niet dat de dieren reeds in een voldoende staat waren om overgedragen te worden, zodat niet de conclusie gerechtvaardigd is dat vanaf die datum geen kosten meer in rekening gebracht kunnen worden. Op grond van de richtlijn kostenverhaal heeft verweerder voorts de kosten van opvang langer dan zes weken na 31 maart 2014, dus vanaf 12 mei 2014, met 50 % verminderd. De kosten van opvang langer dan twaalf weken na 31 maart 2014, zijn met 100 % verminderd. Dit betekent dat verweerder geen kosten in rekening brengt voor opvang in de periode na 23 juni 2014.
7.3
Nu vast staat dat het meevoeren en opslaan van de dieren rechtmatig was, behoren de kosten die daarmee zijn gemoeid ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in beginsel voor rekening van appellante te komen.
7.4
De voor de opvang gemaakte kosten blijken uit de door verweerder overgelegde facturen, die appellante verder niet heeft betwist. Deze kosten heeft verweerder met inachtneming van zijn (interne) richtlijn kostenverhaal gematigd als hiervoor onder 7.2 omschreven. Daarmee heeft verweerder naar het oordeel van het College in voldoende mate rekening gehouden met het feit dat de kosten voor de opvang van de dieren vanwege hun exotische aard en daardoor beperkte afzetmarkt hoog konden oplopen.
7.5
Het College ziet geen grond voor het oordeel dat verweerder ten onrechte kosten in rekening brengt voor opvang van de meegevoerde dieren vanaf 29 maart 2014. Verweerder heeft in het primaire besluit opgenomen dat appellante, indien zij de meegevoerde dieren wilde terugkrijgen, zulks voor 21 maart 2014 aan verweerder diende te berichten. Teruggave zou dan plaatsvinden als appellante aan bepaalde voorwaarden zou voldoen. Desgevraagd heeft verweerder ter zitting van het College verklaard een dergelijk bericht van appellante niet te hebben ontvangen en niets wijst erop dat appellant wel tijdig contact heeft gezocht met verweerder. Evenmin is aannemelijk geworden dat appellante op genoemde datum zou hebben voldaan aan de voorwaarden die zijn verbonden aan teruggave van de dieren. In dat licht is niet onredelijk dat verweerder ook (een deel van) de kosten die zijn gemaakt na 29 maart 2014 aan appellante in rekening brengt. Hierbij is nog van belang dat verweerder deze kosten heeft beperkt door een groot deel van de meegevoerde dieren vanaf 2 april 2014 over te dragen aan derden, overeenkomstig zijn in het primaire besluit kenbaar gemaakte voornemen, mede met het oog op de – naar verweerder ter zitting onweersproken heeft gesteld - (zeer) geringe economische waarde van de dieren in verhouding tot de kosten van de opvang. Het College ziet geen grond voor het oordeel dat verweerder tot verdergaande matiging van de bij appellante in rekening te brengen kosten had moeten besluiten.
8. Gelet op al het voorgaande is het beroep ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart:
- het beroep tegen de intrekkingsbeschikking en kostenbeschikking I niet-ontvankelijk;
- het beroep tegen het bestreden besluit en kostenbeschikking II ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C. Stuldreher, in aanwezigheid van mr. J.J. de Jong, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 november 2016.
w.g. S.C. Stuldreher w.g. J.J. de Jong