In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 3 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over een bestuurlijke boete die aan appellante, een B.V. die zich bezighoudt met het fokken en houden van melkvee, was opgelegd. De staatssecretaris van Economische Zaken had op basis van een onderzoek door de Dienst Regelingen een boete van € 46.459,-- opgelegd wegens het niet voldoen aan de verantwoordingsplicht zoals neergelegd in artikel 14 van de Meststoffenwet (Msw) voor het jaar 2008. Appellante had 4085 kg stikstof en 1624 kg fosfaat niet verantwoord, wat leidde tot de boete. De rechtbank Noord-Nederland had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarop appellante in hoger beroep ging.
Tijdens de zitting op 19 mei 2016 heeft appellante betoogd dat zij de mest had overgedragen aan derden en dat zij niet verplicht was om Vervoersbewijzen Dierlijke Meststoffen (VDM's) op te maken bij volledige bedrijfsoverdrachten. De staatssecretaris betwistte deze stelling en stelde dat appellante niet had aangetoond dat de mest daadwerkelijk was afgevoerd. Het College oordeelde dat appellante niet aan de verantwoordingsplicht had voldaan en dat de staatssecretaris op goede gronden de boete had opgelegd. Het College bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep ongegrond.
De uitspraak benadrukt de noodzaak van administratieve verantwoording bij de afvoer van meststoffen en de verantwoordelijkheden van producenten in de mestketen. Het College concludeerde dat appellante niet had aangetoond dat de mest was afgevoerd en dat de opgelegde boete terecht was.