ECLI:NL:CBB:2016:335

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
26 oktober 2016
Publicatiedatum
3 november 2016
Zaaknummer
16/256
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over weigering ontheffing avondverkoop op basis van de Winkeltijdenwet

In deze tussenuitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven, gedateerd 26 oktober 2016, wordt de weigering van het algemeen bestuur van de bestuurscommissie Amsterdam Centrum om appellant een ontheffing te verlenen van het verbod op avondverkoop onder de Winkeltijdenwet beoordeeld. Appellant had eerder een ontheffing aangevraagd om zijn winkel buiten reguliere openingstijden te mogen openen, maar deze aanvraag werd op 31 januari 2014 afgewezen. Het bezwaar van appellant tegen deze afwijzing werd op 23 oktober 2014 ongegrond verklaard. In een eerdere uitspraak van 5 november 2015 had het College de afwijzing van het bezwaar vernietigd en verweerder opgedragen om het bezwaar opnieuw te beoordelen.

Bij het bestreden besluit van 10 maart 2016 verklaarde verweerder het bezwaar opnieuw ongegrond, onder verwijzing naar een advies van de buurtregisseur van de politie. Dit advies stelde dat de verkoop van alcoholhoudende dranken in de nabijheid van het Leidseplein onwenselijk was, vooral na 22.00 uur, vanwege de openbare orde en veiligheid. Appellant betwistte de motivering van verweerder en stelde dat het advies te algemeen was en niet specifiek op zijn situatie was toegespitst.

Het College oordeelde dat de weigering van de ontheffing wederom niet voldoende zorgvuldig was voorbereid en onvoldoende was gemotiveerd. Het College concludeerde dat het advies van de buurtregisseur geen concrete feiten en omstandigheden bevatte die de weigering konden onderbouwen. Daarom werd het beroep van appellant gegrond verklaard en werd verweerder opgedragen om binnen zes weken de weigering van de ontheffing opnieuw te motiveren of de ontheffing te verlenen, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak.

Uitspraak

tussenuitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
zaaknummer: 16/256
12500
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 oktober 2016 in de zaak tussen
[naam] ,te [plaats] , appellant
(gemachtigde: mr. S.J.M. Jaasma),
en
het algemeen bestuur van de bestuurscommissie Amsterdam Centrum (voorheen: het dagelijks bestuur van het stadsdeel centrum),verweerder
(gemachtigde: J.D. Tuijten)
Procesverloop
Bij besluit van 31 januari 2014 heeft verweerder geweigerd appellant een ontheffing te verlenen van het in de Winkeltijdenwet vervatte verbod om zijn winkel geopend hebben voor het publiek buiten de reguliere openingstijden.
Bij besluit van 23 oktober 2014 heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 november 2015 (ECLI:NL:CBB:2015:371) heeft het College het beroep van appellant tegen het besluit van 23 oktober 2014 gegrond verklaard en verweerder opgedragen om binnen zes weken na verzending van de uitspraak het bezwaar van appellant opnieuw te beoordelen en een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van hetgeen in de tussenuitspraak is overwogen.
Bij besluit van 10 maart 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant opnieuw ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellant beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

1.De grondslag van het geschil

1.1
Voor een uitgebreide weergave van het verloop van de procedure, het wettelijk kader en de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, voor zover niet bestreden, wordt verwezen naar de uitspraak van het College van 5 november 2015 (ECLI:NL:CBB:2015:371).
1.2
In de eerder genoemde uitspraak heeft het College het beroep van appellant tegen het eerdere besluit gegrond verklaard. Bij dit besluit had verweerder het bezwaar van appellant tegen de weigering om een ontheffing van de Winkeltijdenwet ongegrond verklaard. Het College heeft toen het besluit op bezwaar vernietigd en bepaald dat verweerder opnieuw zou beslissen met inachtneming van deze uitspraak. Het College heeft, voor zover hier van belang, overwogen:
“6.3 In het dossier bevindt zich een e-mailbericht van een gemeenteambtenaar, welk bericht is verzonden op 16 oktober 2013. In dit bericht deelt deze gemeenteambtenaar mee dat hij de buurtregisseur van de politie heeft gesproken en dat deze negatief adviseert op de aanvraag. Het e-mailbericht vermeldt daarna het volgende:
“Politie zou het onwenselijk vinden dat de nachtvergunning wordt toegekend en wel om de volgende redenen:
- In praktijk verkopen ze vooral bier en alcohol (ook aan jongeren)
- Je zit in een horecaconcentratiegebied waarbij beleid juist is gericht op sluiting van alle zaken om 22.00 uur
- Voordrinken via supermarktje is niet wenselijk is ism OO&V
- Er ligt een alcoholverbodsgebied om de hoek, terwijl een nachtvergunning openbaar drankgebruik in de hand werkt
- Er zitting drie supermarktjes vlak bij die dat al doen, in principe tot 22.00 uur. Deze willen alle drie in de nacht open (doen ze nu al regelmatig via overtreden sluitingstijden, tot op heden alleen gewaarschuwd maar hij wil vanaf nu ook bonnen schrijven), dus zal 1 vergunnen zal scheve gezichten veroorzaken”
6.4
Het College acht de weergave van dit (mondelinge) advies van de politie geen toereikende basis voor de weigering van de gevraagde ontheffing en overweegt daartoe als volgt. Het gestelde in deze weergave is naar het oordeel van het College te algemeen van aard en niet concreet toegespitst op de winkel van appellant. In die weergave wordt geen melding gemaakt van concrete, alcohol gerelateerde, incidenten of klachten uit de omgeving van de winkel. Er zijn geen gegevens overgelegd waaruit blijkt dat de verkoop van licht alcoholische dranken na 22.00 uur leidt tot (meer) alcohol gerelateerde overlast en criminaliteit. Er blijkt niet dat er concreet onderzoek is gedaan naar de mogelijke gevolgen van verruiming van de openingstijden van de winkel van appellant voor de openbare orde of veiligheid dan wel het woon- en leefklimaat ter plaatse. Dit blijkt ook niet uit bijvoorbeeld een buurtonderzoek.
6.5
Het besluit, dat zoals hiervoor is vastgesteld in overwegende mate berust op dit weergegeven advies, is daarmee gebaseerd op de enkele aanname dat nachtwinkels in de praktijk vooral bier en alcohol verkopen en dat, bezien in het licht van de locatie en het assortiment van de winkel van appellant, een nachtvergunning openbaar drankgebruik in de hand werkt. Op uitsluitend deze aanname kan naar het oordeel van het College niet worden geconcludeerd dat het verlenen van de gevraagde ontheffing gevaar zal opleveren voor de openbare orde of veiligheid dan wel het woon- en leefklimaat ter plaatse op ontoelaatbare nadelige wijze zal beïnvloeden. De omstandigheid dat op het Leidseplein een alcoholverbod is ingesteld, maakt dat niet anders. Verweerder heeft niet aannemelijk gemaakt dat op dit plein geconstateerde alcohol gerelateerde criminaliteit en overlast kan worden teruggevoerd op de verkoop van alcoholhoudende drank in (kleine) supermarkten in de buurt. Tot slot neemt het College in aanmerking dat verweerder ter zitting desgevraagd heeft verklaard dat hij geen beleid heeft geformuleerd waarin de bevoegdheid van artikel 5, eerste lid, van de Verordening 2010 is uitgewerkt en dat het ‘beleid’ waar in het advies aan wordt gerefereerd niet ziet op de Winkeltijdenwet.”

2.Het bestreden besluit

Bij besluit van 10 maart 2016 heeft verweerder, met inachtneming van de uitspraak van het College van 5 november 2015, opnieuw op het bezwaar van appellant beslist en het bezwaar ongegrond verklaard, onder verwijzing naar een advies van de bezwaarschriftencommissie. De bezwaarschriftencommissie verwijst in haar advies in de eerste plaats naar een advies van de buurtregisseur van de politie van 4 december 2015 (het advies). Daaruit blijkt onder meer dat de politie het onwenselijk acht wanneer een ontheffing wordt verleend aan een minisupermarkt zo dicht bij het Leidseplein, vanwege het glaswerk dat wordt verkocht en vanwege de aanwijzingen die de politie heeft dat er alcohol wordt genuttigd op en rondom het Leidseplein dat, onder meer, door de minisupermarkt van appellant wordt verkocht. Het is niet aannemelijk dat dit glaswerk vanuit huis wordt meegenomen; bier wordt in de regel koel gedronken. Volgens de buurtregisseur is glaswerk een probleem na 22.00 uur, aangezien de samenstelling van het uitgaanspubliek verandert. Glaswerk en blikjes bier die weleens naar de politie worden gegooid tijdens een wedstrijd van Ajax zijn niet afkomstig uit horecagelegenheden aan het Leidseplein. Ook houdt appellant zich niet aan de voor hem geldende openingstijden. Dit blijkt uit een waarschuwing van 23 mei 2013.
Tot slot volgt zowel uit het Horecabeleidsplan 2008 als uit de waarnemingen van de buurtregisseur en uit de uitsluiting van de winkels rondom het Rembrandt- en Leidseplein in de pilot “Flexibele openingstijdens voor winkels”, dat het onwenselijk is om na 22.00 uur alcohol te verkopen vanuit een minisupermarkt nabij het Leidseplein.

3.Standpunten van partijen

3.1
Appellant betoogt dat verweerder er niet in is geslaagd het nieuwe besluit beter te motiveren, in weerwil van de uitdrukkelijke opdracht daartoe van het College. Het enkele feit dat de buurtregisseur zijn eerdere mededelingen nu op schrift heeft gesteld is onvoldoende. Het blijft een algemeen verhaal en is niet toegespitst op de winkel van appellant. Het enige bijkomende feit dat de politie nu aanvoert is dat zij kennelijk soms bekogeld wordt met blikjes en flessen tijdens, voor of na wedstrijden van Ajax. Waar die blikjes vandaan komen is onduidelijk; veel reguliere supermarkten zijn tegenwoordig ook tot laat open. Bovendien zijn wedstrijden van Ajax nooit na 22.00 uur. Ook is niet gebleken dat dit glaswerk afkomstig is uit de minisupermarkt van appellant. De verwachting dat bezoekers elkaar zouden kunnen treffen bij de minisupermarkt is ook niet concreet onderbouwd.
3.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het advies van de buurtregisseur een goed beeld geeft van de openbare orde problematiek op en rond het Leidseplein. Het advies gaat in op de winkel van appellant. Van belang is verder wat de buurtregisseur en de betreffende gemeentelijke gebiedscoördinator hebben geconstateerd met betrekking tot de winkel van appellant, zoals zij hebben aangegeven tijdens de hoorzitting. Appellant heeft het gedeelte over de situatie na voetbalwedstrijden uit zijn verband getrokken; de buurtregisseur heeft daarmee willen aangeven dat het vervelend is dat minisupermarkten tot 22.00 uur glaswerk kunnen verkopen, maar dat verkoop van glaswerk tot middernacht nog veel problematischer is. Appellant heeft zelf aangegeven dat de verkoop van alcoholhoudende dranken een belangrijk bestanddeel vormen van de exploitatie. Ook wat betreft de samenkomst van groepen geeft het advies, nader toegelicht tijdens de hoorzitting, van de buurtregisseur een goede duiding van de problematiek als verschillende groepen samenkomen. De ontheffing is op goede gronden geweigerd.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Het College stelt vast dat verweerders weigering de ontheffing te verlenen wederom in overwegende mate berust op een – inmiddels op schrift gesteld – advies van de buurtregisseur van de politie en diens ter hoorzitting geuite bevindingen. Het College stelt vast dat advies van de buurtregisseur van 4 december 2015 een aanvulling is op het aan het vernietigde besluit ten grondslag gelegde mondelinge advies van dezelfde buurtregisseur, in zoverre dat het advies op schrift is gesteld, melding maakt van problematiek rond (de verkoop van) glaswerk en alcohol in uitgaansgebieden het zoals het Leidseplein en van het feit dat de samenstelling van het uitgaanspubliek verandert na 22.00 uur. Tevens vermeldt het advies dat appellant zich geregeld niet aan de Winkeltijdenwet houdt. Uit het verslag van de hoorzitting blijkt voorts dat de buurtregisseur heeft verklaard dat hij een klacht heeft ontvangen van een omwonende dat er alcohol werd genuttigd door jongeren voor haar deur.
Ter zitting heeft verweerder verklaard dat hij van de genoemde klacht geen schriftelijk bewijs heeft, bijvoorbeeld in de vorm van een proces-verbaal. Ook heeft verweerder verklaard dat hij niet schriftelijk kan onderbouwen dat appellant diverse malen de voor hem geldende sluitingstijden heeft overschreden. Handhavende maatregelen jegens appellant zijn niet genomen.
4.2
Het College acht de weergave van het advies van de buurtregisseur geen toereikende basis voor de weigering van de gevraagde ontheffing. Uit de onder 2.2 geciteerde overwegingen uit de eerdere uitspraak volgt dat het aan de eerdere weigering van de ontheffing ten grondslag gelegde (mondelinge) advies te algemeen van aard was en niet concreet toegespitst op de winkel van appellant. Het aan het onderhavige bestreden besluit ten grondslag gelegde advies vormt in dat opzicht naar het oordeel van het College geen substantiële verbetering. Ook in dit advies worden slechts constateringen van algemene strekking geuit met betrekking tot de uitgaansproblematiek op het Leidseplein. Van concrete incidenten uit de omgeving van de winkel van appellant met betrekking tot alcohol en glaswerk, is niet gebleken. De stelling dat er een klacht is ingediend door een buurtbewoner, is niet gestaafd met toereikend bewijs van een relatie met de winkel van appellant. Met betrekking tot de stelling dat appellant zich niet aan de voor hem geldende winkeltijden houdt – voor zover dat al een grond zou kunnen vormen voor de weigering van een ontheffing – is het College van oordeel dat niet blijkt dat daar handhavend tegen wordt opgetreden. Nu de weigering ook anderszins niet is onderbouwd, kan het advies niet als basis dienen voor de weigering van de gevraagde ontheffing. Het ontbreekt aan een concrete aan de winkel van appellant te relateren feiten en omstandigheden die de weigering kunnen onderbouwen.
4.3
Het vorenstaande leidt het College tot de conclusie dat het bestreden besluit, waarbij het besluit tot weigering de ontheffing te verlenen is gehandhaafd - wederom – niet voldoende zorgvuldig is voorbereid en evenmin voldoende draagkrachtig is gemotiveerd.
5 Het beroep is gegrond. Het College ziet er, gelet op de aard van het te nemen besluit, van af om zelf in de zaak te voorzien. Het College ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil wel aanleiding verweerder op te dragen de weigering van de ontheffing te motiveren met inachtneming van deze uitspraak, dan wel de ontheffing te verlenen. Hiertoe zal een termijn van zes weken worden gesteld. Het College zal vervolgens appellant in de gelegenheid stellen om binnen vier weken schriftelijk zienswijze te geven over het nieuwe besluit.
6 Het College houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat betekent ook dat over de proceskosten en het griffierecht in de einduitspraak zal worden beslist.
Beslissing
Het College:
  • draagt verweerder op om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen door een ander besluit daarvoor in de plaats te nemen met in achtneming van de overwegingen in deze tussenuitspraak;
  • houdt iedere verdere beslissing verder aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.W.L. Koopmans in aanwezigheid van mr. X.M. Born, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 oktober 2010.
w.g. R.W.L. Koopmans w.g. X.M. Born