In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 3 november 2016, zaaknummer 16/648, wordt de beslissing van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) om het bezwaar van appellanten tegen de tariefbeschikking 2014 ongegrond te verklaren, beoordeeld. De tariefbeschikking, vastgesteld op 17 december 2013, bevatte prestatiebeschrijvingen en bijbehorende maximumtarieven die per 1 januari 2014 van kracht werden. Appellanten, die in Amsterdam zijn gevestigd, hebben tegen het besluit van 6 juni 2016 beroep ingesteld, omdat verweerster niet inging op hun bezwaren die in het bezwaarschrift waren opgenomen. Tijdens de zitting op 22 september 2016, waar appellanten niet aanwezig waren, heeft de NZa zich laten vertegenwoordigen door gemachtigden en is Zorgverzekeraars Nederland als derde-belanghebbende toegelaten.
De appellanten hebben in hun bezwaarschrift geen argumenten aangedragen met betrekking tot het contractvereiste, dat inhoudt dat zorgaanbieders een overeenkomst moeten hebben met zorgverzekeraars om bepaalde prestaties in rekening te kunnen brengen. Het College overweegt dat de NZa terecht heeft afgezien van een heroverweging van de toelaatbaarheid van dit contractvereiste, aangezien appellanten geen actie hebben ondernomen om hun bezwaren aan te vullen. Het College concludeert dat het beroep ongegrond is, en er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en ondertekend door de rechters en de griffier.