1.8Bij het primaire besluit heeft verweerder het verzoek afgewezen, met de motivering dat het onverschuldigd betalen van de vakheffing door appellante niet het gevolg is van onjuist handelen van verweerder.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft uiteengezet dat appellante op de veiling handelt en de veiling heeft gemachtigd namens haar voorschotten op de vakheffing in te houden. Op de producten die appellante in andere lidstaten van de Europese unie inklaart, rust geen heffing. Nu de veiling handelt namens en in opdracht van appellante, dient appellante bij de veiling duidelijk aan te geven wanneer het EU-producten zijn en dat de veiling voor die producten geen heffing dient in te houden. Daarnaast dient appellante in te grijpen indien de veiling als haar gemachtigde handelingen verricht die appellante niet ondersteunt. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij direct na het constateren van de onterechte inhouding actie heeft ondernomen richting de veiling of richting verweerder om een einde te maken aan die situatie.
3. Appellante heeft, samengevat weergeven, in beroep het volgende aangevoerd. Er is wel degelijk sprake van het in opdracht van verweerder inhouden van heffingen. In de regelgeving van verweerder is voorzien in deze wijze van afdracht van heffing. De veiling handelt namens verweerder. Daarbij is de veiling, op grond van zijn algemene voorwaarden, vrijgesteld van elke aansprakelijkheid op dit punt. Voor fouten of onjuistheden is verweerder dan ook aansprakelijk. De veiling was op de hoogte van het feit dat de rozen in België werden ingeklaard en aldaar dus in het vrije verkeer werden gebracht. Zij wist dus, of behoorde te weten, dat voor deze producten geen heffing mocht worden ingehouden. Gelet op de gekozen constructie is verweerder aansprakelijk voor het ten onrechte inhouden van de heffingen. Bovendien was (ook) verweerder, door middel van afschriften van de veiling, exact op de hoogte van de heffingen die op de door appellante verrichte transacties zijn ingehouden. Dat appellante had moeten melden dat er heffing werd ingehouden over zogenaamde EU-import waarover geen heffing verschuldigd is, kan haar dan ook niet worden tegengeworpen. Appellante kon bovendien niet opkomen tegen de inhoudingen door de veiling. Zoals in eerdere jurisprudentie is bepaald, zijn de nota’s van de veiling immers geen appellabele besluiten. Verweerder had ambtshalve een eindnota moeten opleggen. Hij beschikte over voldoende gegevens. Door dit na te laten, terwijl verweerder wist dat ten onrechte heffing werd afgedragen, heeft hij onrechtmatig gehandeld ten opzichte van appellante en dient de samengestelde wettelijke rente over de onverschuldigd betaalde heffingen te worden vergoed. Appellante heeft voorts aangevoerd dat ten onrechte heffing is ingehouden ten behoeve van het Hoofdbedrijfschap voor de Agrarische Groothandel (HBAG). Deze heffingen steunden op verordeningen die onverbindend zijn, omdat zij moeten worden gekwalificeerd als steunmaatregel en niet op de voorgeschreven wijze zijn goedgekeurd.
4. Verweerder heeft weersproken dat in zijn opdracht door de veiling heffing is ingehouden. De Verordeningen bieden weliswaar de mogelijkheid dat, door middel van een (private) constructie met de veiling waarvoor aan de veiling een machtiging dient te worden afgegeven, een voorschot wordt afgedragen aan verschuldigde heffingen - wat de onderneming op grond van de verordeningen 2010 en 2011 een korting van 5% opleverde - maar dit is geen verplichting. Het is een eigen keuze van de onderneming en de inhouding gebeurde dan ook in opdracht van de onderneming. Er zijn ook veel ondernemingen die via dezelfde veiling handelden en geen machtiging hebben verstrekt voor het inhouden van heffingen. Aan deze ondernemingen heeft verweerder jaarlijks aangifteformulieren gestuurd. Aan ondernemingen die wel door middel van een machtiging (voorschotten op de) heffingen hebben afgedragen via de veiling stuurde verweerder jaarlijks een brief waarin zij werden gewezen op de mogelijkheid restitutie te vragen. Deze brieven zijn ook aan appellante verstuurd. Op de nota’s van de veilingen was bovendien vermeld welke percentages werden ingehouden op de verschillende transacties en was uitdrukkelijk vermeld dat bij fouten of onjuistheden de onderneming zich moest melden bij het Productschap Tuinbouw. Het moet voor appellante duidelijk zijn geweest dat over de producten die in België waren ingeklaard heffing werd ingehouden die zij niet verschuldigd was. Dat zij desondanks dit niet eerder bij verweerder heeft gemeld kan verweerder niet worden tegengeworpen. Het is onjuist dat de afschriften van de veilingen aan verweerder een volledig overzicht gaven van de transacties waarover al dan niet heffing verschuldigd was. Verweerder beschikte dus niet over de informatie waaruit blijkt dat over importproducten heffing werd ingehouden en afgedragen die niet verschuldigd was. Veel ondernemingen handelen bovendien ook buiten de veiling om. Er kan dan ook pas een heffingsnota worden opgelegd of heffing worden gerestitueerd als de onderneming zelf een volledig overzicht heeft verschaft van de (aard van) de door haar in een bepaald jaar verrichte transacties. Dat door de veiling tevens HBAG-heffing is ingehouden wordt door verweerder ontkent. De argumenten die daarop zien gaan het geschil dan ook te buiten, aldus verweerder.