Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 13 oktober 2016 in de zaken tussen
, [appellant 1] ,te [plaats 2] (appellant sub 2)
en [appellant 2](appellant sub 3), te [plaats 3] , appellanten
College van Beroep voor het bedrijfsleven
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 13 oktober 2016 uitspraak gedaan in de zaken tussen de minister van Economische Zaken en de appellanten, waaronder Telerscoöperatie FresQ U.A. (thans in liquidatie). De minister heeft de erkenning van FresQ als producentenorganisatie met terugwerkende kracht ingetrokken, omdat FresQ niet langer voldeed aan de erkenningsvoorwaarden. Dit leidde tot de terugvordering van subsidie die FresQ had ontvangen voor een periode van 1 juli 2009 tot en met 31 december 2009, met een totaalbedrag van € 11.327.297,18. De appellanten, die leden van FresQ waren, hebben bezwaar gemaakt tegen de besluiten van de minister, maar hun bezwaren zijn door de minister niet-ontvankelijk verklaard. Het College heeft in zijn overwegingen uiteengezet dat de appellanten geen rechtstreeks belang hebben bij de besluiten, omdat FresQ de geadresseerde is van de besluiten en de appellanten slechts een afgeleid belang hebben. De appellanten hebben betoogd dat zij wel degelijk een eigen belang hebben, maar het College heeft geoordeeld dat dit belang niet voldoende direct is om hen als belanghebbenden aan te merken. De conclusie van het College is dat de bezwaren van appellanten terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard en dat de beroepen ongegrond zijn. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.