ECLI:NL:CBB:2016:218

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
15 juli 2016
Publicatiedatum
16 augustus 2016
Zaaknummer
15/135
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhindering van controle ter plaatse door appellant in het kader van GLB-subsidieaanvraag

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 15 juli 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellant, een landbouwer, en de staatssecretaris van Economische Zaken. De appellant had een aanvraag ingediend voor bedrijfstoeslag voor het jaar 2014, welke was afgewezen door de staatssecretaris. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat de appellant op 9 april 2014 de toegang tot zijn bedrijf had geweigerd aan controleurs van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) die een onaangekondigde controle wilden uitvoeren. De appellant had aangegeven dat hij op dat moment aan het melken was en geen tijd had voor de controle.

De appellant stelde dat het rapport van de NVWA niet volledig was en dat de controleurs zich niet correct hadden gedragen. Het College overwoog echter dat de appellant de controle op 9 april 2014 daadwerkelijk had verhinderd, zoals bedoeld in artikel 26 van Verordening (EG) nr. 1122/2009. Het College concludeerde dat de staatssecretaris terecht de GLB-subsidieaanvragen van de appellant had afgewezen, omdat de appellant niet alle redelijke maatregelen had genomen om de controle mogelijk te maken.

De uitspraak benadrukt het belang van medewerking aan controles door landbouwers en de gevolgen van het niet naleven van deze verplichtingen. Het College verklaarde het beroep van de appellant ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 15 juli 2016.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 15/135
5101

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 juli 2016 in de zaak tussen

[naam 1] , te [plaats] , appellant,

en

de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. M.M. de Vries).

Procesverloop

Bij besluit van 28 augustus 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van appellant om bedrijfstoeslag voor het jaar 2014 op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (de Regeling) afgewezen.
Bij besluit van 6 januari 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 maart 2016.
Appellant is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Aan de zijde van verweerder waren tevens aanwezig [naam 2] en [naam 3] , beiden werkzaam bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).

Overwegingen

1.1
Appellant is landbouwer en heeft met de Gecombineerde opgave uitbetaling van zijn bedrijfstoeslag voor het jaar 2014 aangevraagd.
1.2
Op 9 april 2014 hebben twee controleurs en een dierenarts van de NVWA het bedrijf van appellant bezocht voor een onaangekondigde controle op de naleving van de randvoorwaarden. De controleurs en de dierenarts van de NVWA hebben het bedrijf van appellant verlaten zonder dat de controle is uitgevoerd.
1.3
Hiervan is een Rapport verkorte verificatie I&R Rund (het rapport) gedateerd
22 mei 2014 opgesteld. In dit rapport is onder andere het volgende vermeld:
“(…)
Op het erf spraken wij met ene persoon die zei [appellant] te zijn. Wij, [verbalisanten I en II], hebben ons vervolgens gelegitimeerd met ons BOA-legitimatiebewijs. Wij hebben het doel van onze komst medegedeeld zijnde een onderzoek I en R inzake een NI rund die van het bedrijf is afgevoerd naar een ander bedrijf en controle op het welzijn.
Alleen de mededeling dat hij vader was geworden werd door hem op normale toon gezegd:
Ik ben vader geworden. De baby is 2 dagen oud. Het pas mij helemaal niet dat jullie hier op een controle doen. Ik ben nu aan het melken. Ik heb geen tijd voor jullie.Nadat wij hem hadden gefeliciteerd met de geboorte deelden wij het doel van onze komst mee zijnde een controle op I en R en dierwelzijn. Ik, verbalisant [I], deelde hem mede dat er een NI rund met identificatiecode […] van het bedrijf was afgevoerd en elders bij een andere houder weer was aangevoerd. Hiervoor is [appellant] proces-verbaal aangezegd.
(…)
Op eerste vordering tot de toegang van het bedrijf werd door [appellant] geen gehoor gegeven. Hij weigerde de toegang tot het bedrijf. Vervolgens is door ons verbalisanten aan [appellant] uitgelegd dat het niet voldoen aan een vordering een economisch delict is en dat daar dan proces-verbaal voor opgemaakt zal worden. Daarnaast kan het mogelijk gevolgen hebben op zijn toeslagrechten.
Voor de 2e maal is er door mij verbalisant [I] de toegang tot het bedrijf gevorderd waaraan door [appellant] geen gehoor werd gegeven. Vervolgens is [appellant] voor het niet voldoen aan een vordering proces-verbaal aangezegd.
Later schreeuwde [appellant] op een gegeven moment zakelijk weergegeven:
Als ik jullie toelaat heb ik dus snel geld verdiend. Ik zou jullie heel even kunnen toelaten maar dan moet je heel snel gaan kijken want ik ben aan het melken en heb geen tijd.
Door ons werd tegen [appellant] gezegd:
Dat wij een gedegen controle wilden gaan doen. En dat wij zijn geschreeuw en laster meer dan zat waren.
Dan geen toegang tot het bedrijf zei [appellant].
(…)”
2. Verordening (EG) nr. 1122/2009 van de Commissie van 30 november 2009 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad wat betreft de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem in het kader van de bij die verordening ingestelde regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers (Verordening (EG) nr. 1122/2009) luidde, voor zover en ten tijde van belang als volgt:
“Artikel 26
Algemene beginselen
(…)
2. Indien de landbouwer of zijn vertegenwoordiging de uitvoering van een controle ter plaatse verhindert, worden de betrokken steunaanvragen afgewezen.”
3. Bij het primaire besluit heeft verweerder de GLB-subsidieaanvragen van appellant voor het jaar 2014 afgewezen, omdat appellant op 9 april 2014 de bedrijfscontrole op de Regeling Identificatie en Registratie van dieren en dierenwelzijn heeft geweigerd. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft uiteengezet dat appellant op 9 april 2014 geen medewerking heeft verleend aan een NVWA-controle, dat appellant de controleurs heeft geweigerd controlewerkzaamheden uit te voeren op zijn bedrijf en dat appellant er vervolgens op heeft aangedrongen dat de controleurs zijn bedrijf zouden verlaten. Verweerder ziet dit als een verhindering van een controle in de zin van artikel 26 van Verordening 1122/2009.
4. Appellant heeft aangevoerd dat het rapport niet compleet is en een incorrecte weergave van de feiten bevat en dus niet ten grondslag kan worden gelegd aan de afwijzing van de GLB-subsidieaanvragen. Appellant heeft erop gewezen dat de reden dat de controleurs van de NVWA op 9 april 2014 langs kwamen is toe te schrijven aan het verzaken van werkzaamheden door de NVWA vier jaar voor de controle. Daarnaast heeft appellant op
9 april 2014 duidelijk gemeld dat de NVWA-controleurs snel door de stal konden tijdens het melken en na het melken terug konden komen. Beide zaken zijn niet terug te vinden in het rapport. Voorts heeft appellant aangevoerd dat er geen sprake is van de weigering van de uitvoering van een controle ter plaatse. Op het moment van de onaangekondigde controle was appellant de koeien aan het melken en hierbij kon hij niet langdurig weg. Appellant heeft toen kortaf maar duidelijk gemeld dat de controleurs snel door de stal konden gaan tijdens het melken en na het melken terug konden komen. Appellant is van mening dat de controleurs zich er makkelijk vanaf hebben gemaakt en dat er niet deugdelijk is gehandeld.
5.1
Het College overweegt als volgt.
5.2
In hetgeen appellant heeft aangevoerd ziet het College geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid en de volledigheid van de inhoud van het rapport. Dat de voorgeschiedenis van appellant met de NVWA niet in het rapport is opgenomen, betekent niet dat het rapport niet volledig is. De opmerking van appellant dat de controleurs snel door de stal konden gaan tijdens het melken is, anders dan appellant stelt, opgenomen in het rapport. Appellant heeft, zo blijkt uit het rapport, na deze opmerking de controleurs alsnog de toegang tot zijn bedrijf geweigerd. Dat, zoals appellant ter zitting van het College heeft gesteld, hij de controleurs, nadat hij hen voor een derde maal de toegang tot zijn bedrijf had ontzegd, alsnog een mogelijkheid heeft geboden om de onaangekondigde controle uit te voeren, is niet aannemelijk geworden. Er is dan ook niet gebleken van feiten of omstandigheden die er aan in de weg staan dat verweerder dit rapport als basis voor zijn besluitvorming heeft gebruikt.
5.3
Het College is, gelet op de hiervoor onder 1.2 en 1.3 weergegeven feiten, geplaatst tegen de achtergrond van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van
16 juni 2011, Marija Omejc, C-536/09 (ECLI:EU:C:2011:398, punten 28 en 29) van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant de controle op
9 april 2014 – die niet behoefde te worden aangekondigd – heeft verhinderd, als bedoeld in artikel 26, tweede lid, van de Verordening. Het College, zoals eerder overwogen in de uitspraak van 20 april 2016 (ECLI:NL:CBB:2016:108), sluit op zich zelf niet uit dat in zeer uitzonderlijke omstandigheden de landbouwer zich zou kunnen beroepen op een noodsituatie op het bedrijf die het voor hem onmogelijk maakte om op dat moment mee te werken aan de controle. In dit geval was echter van zo’n situatie geen sprake. Appellant heeft immers niet alle maatregelen genomen die in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs van hem hadden kunnen worden verlangd om te waarborgen dat toch een controle kon worden uitgevoerd. Het College kan op zich zelf wel enig begrip opbrengen voor de emoties van appellant gezien de ter zitting toegelichte voorgeschiedenis met de NVWA. Niettemin had van hem, als oplettende eigenaar van een landbouwbedrijf, kunnen worden verlangd in ieder geval in overleg te treden met de controleurs van de NVWA. Door de controleurs en de dierenarts van de NVWA de toegang tot zijn bedrijf te weigeren, kan het College niet anders dan concluderen dat appellant niet alle zorgvuldigheid aan de dag heeft gelegd die, ook in de gegeven omstandigheden, van hem mocht worden gevergd.
6. Uit het vorenstaande volgt dat het beroep ongegrond is. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Venekamp, in aanwezigheid van mr. W.M.J.A. Duret, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2016.
w.g. A. Venekamp w.g. W.M.J.A. Duret