ECLI:NL:CBB:2016:136

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
17 mei 2016
Publicatiedatum
1 juni 2016
Zaaknummer
13/780
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de veiligheid van kerstverlichting in het kader van het Warenwetbesluit elektrotechnische producten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de rechtbank het bezwaar van Kaemingk B.V. tegen een besluit van de minister gegrond verklaarde. De minister had in een brief van 8 oktober 2010 aan Kaemingk meegedeeld dat de door hen verhandelde kaarskerstverlichting niet voldeed aan de wettelijke eisen van veiligheid en deugdelijkheid, zoals gesteld in het Warenwetbesluit elektrotechnische producten (WEP). Kaemingk had de kerstverlichting geïmporteerd uit China en de minister stelde dat deze niet aan de eisen voldeed omdat er geen deugdelijke trek- en wringontlasting aanwezig was. Kaemingk voerde aan dat de kerstverlichting veilig was en dat zij dit had aangetoond met rapporten van verschillende keuringsinstanties, waaronder KEMA en DEKRA.

De rechtbank oordeelde dat de minister onvoldoende had gemotiveerd waarom de door Kaemingk overgelegde testresultaten niet relevant waren en dat de kerstverlichting voldeed aan de veiligheidseisen. De rechtbank vernietigde het besluit van de minister en stelde dat het rechtsoordeel in de brief van 8 oktober 2010 moest worden herroepen. De minister ging in hoger beroep, maar het College van Beroep voor het bedrijfsleven bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Het College oordeelde dat Kaemingk voldoende had aangetoond dat de kerstverlichting voldeed aan de eisen van het WEP en dat de minister niet had aangetoond dat de producten onveilig waren. Het College heropende het onderzoek ter voorbereiding van een nadere uitspraak over de schadevergoeding aan Kaemingk, die was ontstaan door het onrechtmatige besluit van de minister.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 13/780
17000

Uitspraak van de meervoudige kamer van 17 mei 2016 op het hoger beroep van:

de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (minister)

(gemachtigden: mr. G.J. van Midden en mr. G.A. Dictus),

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 29 augustus 2013, kenmerk ROT 12/2147, in het geding tussen de minister en

Kaemingk B.V., te Aalten (Kaemingk)

(gemachtigden: mr. A.J.P. Tillema en mr. M. Verveld-Suijkerbuijk).

Procesverloop in hoger beroep

De minister heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam (rechtbank) van 29 augustus 2013 (ECLI:NL:RBROT:2013:6515).
Kaemingk heeft een reactie op het hogerberoepschrift ingediend.
De minister heeft op 10 april 2015 nadere stukken ingediend.
Kaemingk heeft naar aanleiding hiervan op 16 april 2015 gereageerd.
De minister heeft op 17 april 2015 de gronden van het hoger beroep aangevuld en toegelicht, en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 april 2015. Het College heeft het onderzoek ter zitting geschorst en Kaemingk in de gelegenheid gesteld schriftelijk op de door de minister ingebrachte nadere stukken te reageren.
De minister heeft op 4 juni 2015 door het College opgevraagde nadere stukken overgelegd.
Kaemingk heeft op 10 juli 2015 een reactie ingediend, waarop de minister op 30 september 2015 heeft gereageerd. Kaemingk heeft op 16 oktober 2015 een nadere reactie gegeven.
Het onderzoek ter zitting is op 30 oktober 2015 hervat.
De minister heeft zich door zijn gemachtigden laten vertegenwoordigen. Van de zijde van de minister zijn tevens verschenen E. van Wilgenburg en ing. D. Nowee. Kaemingk werd vertegenwoordigd door haar gemachtigden. Van de zijde van Kaemingk zijn tevens verschenen A.W. Vaags, S. van den Hoven en B. van Oorschot.

Grondslag van het geschil

1.1
Kaemingk houdt zich onder meer bezig met de fabricage, import en export van en de groothandel in kerst- en kerstversieringsartikelen, klein vuurwerk en bijbehorende pyrotechnische artikelen. In 2010 heeft Kaemingk kaarskerstverlichting uit China geimporteerd om die in Nederland in de handel te brengen.
1.2
Het Centraal Handhavings Laboratorium Non-Food Productveiligheid van de Voedsel en Waren Autoriteit, Regionale dienst Zuidwest, heeft drie onderzoeksrapporten (nummers 77562869, 77210822 en 77210814) uitgebracht, ten aanzien van op 27 september 2010 geaccepteerde monsters kerstverlichting van Kaemingk. Deze rapporten zijn gedagtekend
1 oktober 2010, maar zijn op 29 september 2010 aan Kaemingk toegezonden. Omtrent de resultaten van het onderzoek, bij e-mailbericht van 29 september 2010 aan Kaemingk bekend gemaakt, vermelden deze rapporten:
“ In par. 20.10.2 van de norm EN 60598-2-20 en par. 5.2.10 van de norm EN 60598-1 wordt als eis gesteld dat flexibele elektrische aansluitleidingen, verbonden met de lampjes, voorzien zijn van een deugdelijke trekontlasting.
Bij onderzoek bleek dat de trekontlasting niet functioneert.
Toelichting: Met een deugdelijke trekontlasting wordt bedoeld dat de elektrische contacten van trek worden gevrijwaard.
Van de in totaal 24 contacten kwamen tijdens de beproeving 10 contacten geheel los. Daardoor zijn de onder netspanning staande delen aanraakbaar geworden met de testvinger (zie foto 5).
Dit is in strijd met het bepaalde in artikel 3, eerste lid, gelet op het bepaalde in de bijlage onder h en/of d en/of g van het Warenwetbesluit elektrotechnische produkten.”
1.3
Bij brief van 29 september 2010 heeft (de voorgangster van) de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) aan Kaemingk meegedeeld dat de producten met artikelnummer 490830, 490801 en 490768 uit een bij haar opgeslagen partij kerstverlichting niet aan de wettelijke eisen voldoen en hierdoor niet geschikt zijn voor verhandeling, en voorts dat ook aanleiding is de producten met artikelnummer 490800 (identiek aan 400768) en 490759 (identiek aan 490801) op te houden.
1.4
Op verzoek van Kaemingk heeft KEMA Quality B.V. (KEMA) een aanvullend onderzoek verricht naar aanleiding van de door NVWA geconstateerde tekortkomingen. Bij brief van 1 oktober 2010 deed KEMA aan Kaemingk de resultaten toekomen van dat onderzoek. KEMA bericht daarin onder meer het volgende:
“ Aan deze kerstverlichting is een volledige typekeuring overeenkomstig EN 60598-2-20 uitgevoerd. Hierbij is een volledige pull test overeenkomstig artikel 20.11.2 uitgevoerd. Het product voldoet hiermee aan de gestelde eisen.
Aan de betreffende batch is door KEMA Quality in China een pre-shipment inspectie met positief resultaat uitgevoerd volgens de ENEC 307 procedure. Ten aanzien van de monsterneming verwijst de ENEC 307 procedure naar het steekproefvoorschrift NEN / ISO 2859. Naast de gebruikelijke pull test met verhoogde kracht is tijdens deze pre-shipment inspectie tevens de volledige pull test volgens EN 60598-2-20 uitgevoerd. Het product voldoet hiermee aan de gestelde eisen.
Vervolgens heeft KEMA naar aanleiding van de resultaten van VWA nogmaals in Nederland de volledige pull test volgens EN 60598-2-20 uitgevoerd aan 5 exemplaren. Ook hierbij werd geen enkele tekortkoming vastgesteld. In de bijlage sturen wij u het keuringsrapport voor deze beproevingen.
Op basis van deze resultaten concluderen wij dat de producten aan de gestelde eisen voldoen, en dus veilig zijn. De aan ons met uw mail van 29 september jl. toegezonden resultaten van de VWA hebben wij dan ook niet kunnen verklaren.”
1.5
Bij brief van 6 oktober 2010 deelde KEMA aan Kaemingk haar conclusies mee ter zake van de door NVWA geconstateerde tekortkomingen aan de kerstverlichting. De brief vermeldt onder meer het volgende:
“ Praktijk:
In de praktijk zit de bedrading op twee plaatsen vast aan het contact van de lamphouder. Namelijk de kabelisolatie zit vast geklemd aan het contact én de ader van de kabel zit vast geklemd aan het contact. Als we de test (zoals hierboven beschreven) uitvoeren aan kerstverlichting die niet geprepareerd is, is de trekkracht van 30 N niet voldoende om de kabel los van het contact te trekken.
KEMA Quality heeft testen uitgevoerd tijdens een Pre-shipment inspectie volgens de ENEC307 met een positief resultaat.
Totaal aantal kerstverlichting monsters (batch) is 26.800.
Pull test 300 maal uitgevoerd (enkel ader, 50 maal een trekkracht van 30 N). Het resultaat: 0 aders losgekomen.
Fixation of wiring 1842 maal uitgevoerd (enkel ader, 1 keer een trekkracht van 36 N gedurende 10 seconden). Het resultaat: 0 aders losgekomen.
Tevens is er bij KEMA Quality in Arnhem een extra test uitgevoerd (aan niet geprepareerde monsters), voor het bepalen welke kracht er nodig is om de draad los te trekken van het contact van de lamp houder. Uiteindelijk is er bij een trekkracht van 90 N (3 contacten getest, enkel ader, 50 maal) 0 aders losgekomen. Bij een trekkracht van 100N (3 contacten getest, enkel ader, 50 maal) 3 aders losgekomen. Hierbij is contact 1 na 29 maal trekken losgekomen, contact 2 is na 19 maal trekken losgekomen en contact 3 is na 38 maal trekken losgekomen.
Conclusie;
Door nVWA is vastgesteld dat de betreffende kerstverlichting constructief niet voldoet aan de eis van de norm.
Het zal in de praktijk echter niet mogelijk zijn om de kabel los te trekken van het contact van de lamphouder. Als er een kracht van 30 N op de kabel van de kerstverlichting komt, zal de klem van de lamphouder los schieten en zal de kracht op de kabel direct afnemen. De klem verbindingen tussen het contact en de draad is niet onderhevig aan mechanische slijtage (het is een gefixeerde situatie in de behuizing van de lamphouder).
De klemverbindingen tussen de draad en het contact van de lamphouder kan een kracht van 3 maal de in de norm geëiste trekkracht van 30 N weerstaan.”
1.6
Bij brief van 8 oktober 2010 deelde de minister aan Kaemingk mee dat de brief van
29 september 2010 is ingetrokken en dat Kaemingk over de partij kaarskerstverlichting kan beschikken. Voorts deelde de minister het volgende mee:
“ Uit bedoelde partij kaarskerstverlichting (…) zijn exemplaren bemonsterd en onderzocht.
Daarbij is vastgesteld dat deze niet aan de wettelijke eisen van veiligheid en deugdelijkheid voldoen gesteld in het Warenwetbesluit elektrotechnische produkten. Vastgesteld is namelijk dat bij de onderzochte exemplaren een inrichting voor trek- en wringontlasting ontbreekt. Zo’n inrichting heeft tot doel de elektrische geleiders van het aansluitsnoer op de punten waar zij in de kaarslampjes zijn aangesloten van trekkrachten en wringspanningen te ontlasten, zodat zij niet los kunnen raken.
Het verhandelen van elektrotechnische producten, zoals genoemde kaarskerstverlichting, die niet aan de wettelijke eisen voldoen, is verboden op grond van artikel 2 lid 1 van het Warenwetbesluit elektronische produkten.
(…)
Nu u over de genoemde partij kaarskerstverlichting kunt beschikken, bent u in de gelegenheid om, alvorens deze te verhandelen, de kaarskerstverlichting in overeenstemming te brengen met de wettelijke eisen. In het kader van het markttoezicht door de VWA zal dat bij aantreffen in de handel worden gecontroleerd.”
1.7
Bij brief van 3 november 2010 berichtte KEMA Quality GmbH aan Kaemingk dat de op haar verzoek op de kerstverlichting uitgevoerde additionele tests hebben uitgewezen dat “there is no electrical danger for the user in praxis”. Verder is aangegeven: “Based on these test-results an immediately stop selling and withdrawal of retail stores and any stock present agents, dealers of the above mentioned products together with the KEMA GS certification mark is not deemed necessary.”
1.8
Tegen de brief van de minister van 8 oktober 2010 heeft Kaemingk bezwaar gemaakt. De VWS-commissie bezwaarschriften Awb (commissie) adviseerde de minister op
15 september 2011 om de brief van 8 oktober 2010 gelijk te stellen met een besluit en Kaemingk ontvankelijk te verklaren en het bezwaar van Kaemingk gegrond te verklaren wegens een motiveringsgebrek. Daartoe overwoog de commissie, voor zover hier van belang, het volgende (waarbij voor “bezwaarde” Kaemingk moet worden gelezen):
“ Met betrekking tot de stelling van bezwaarde dat zij anders dan de minister van oordeel is, dat er geen sprake is van een onveilig product, acht de commissie het volgende van belang.
Door bezwaarde is als tegenbewijs aangedragen een type goedkeuring overeenkomstig NEN-EN-IEC 60598-2-20 door DEKRA/Kema Quality B.V. (Nederland) zijnde een notified body. Door de minister is gesteld dat de producten niet aan de wettelijke eisen van veiligheid en deugdelijkheid voldoen, zoals gesteld in het Warenwet besluit elektrotechnische produkten. Naar het oordeel van de commissie heeft de minister onvoldoende gemotiveerd weergegeven, waarom haar testen zwaarder wegen dan het onderzoek dat bezwaarde als tegenbewijs heeft aangedragen. Het had daarom, gelet op het geleverde tegenbewijs, op de weg van de minister gelegen nader onderzoek te doen naar de veiligheid van de verlichting. Door dat na te laten heeft de minister haar besluit onvoldoende zorgvuldig voorbereid.”
1.9
SGS Belgium N.V. (SGS) rapporteerde op 11 november 2010 de resultaten van op verzoek van Kaemingk verrichte tests van de trekontlasting van de kerstverlichting. In de begeleidende brief bij het testrapport berichtte zij het volgende:
“ SGS CEBEC heeft de trekontlasting van de bovenvermelde kerstverlichting uitgevoerd conform 20.11.2 (5.2.10.3) van de EN 60598-2-20 evenals bijkomende verificatie.
We hebben hierbij 3 beproevingen doorgevoerd:
- proef 1: trekproef bij 30N waarbij het toestel in zijn originele staat is behouden (zonder het toestel te openen en de interne bedrading juist voor aansluiting te onderbreken)
- proef 2: identieke proef waarbij er wel een onderbreking is uitgevoerd.
- Proef 3: bepalen van de trekkracht tot de aansluiting loskomt waarbij het toestel in zijn originele staat is behouden.
Hierbij zijn we tot de bevinding gekomen dat het toestel als veilig kan beschouwd worden, daar de testen 1 en 3 in originele staat voldoende aantonen dat de trekontlasting conform de geest van de norm is. Proef 2 toont tevens aan dat bepaalde lampjes tevens hier voldoen aan de eisen van de norm.
Daarenboven kan men stellen dat de koperen konstruktie van de verbinding tevens deel uitmaakt van de trekontlastingskonstruktie.”
1.1
Bij zijn besluit van 6 februari 2012, waartegen het beroep bij de rechtbank was gericht, heeft de minister het bezwaar van Kaemingk ongegrond verklaard. Daartoe heeft hij het volgende overwogen:
“ Feiten
Het advies houdt geen rekening met alle relevante feiten. De NVWA heeft naar aanleiding van het door Kaemingk B.V aangedragen tegenbewijs, anders dan de commissie meent, wel degelijk nader onderzoek verricht naar de veiligheid van de door Kaemingk B.V. verhandelde kerstverlichting.
Het door Kaemingk B.V aan de NVWA overgelegde typegoedkeuringsrapport van DEKRA/KEMA was immers voor de NVWA aanleiding om DEKRA/KEMA te informeren over haar bevindingen en om te onderzoeken waardoor de testoordelen van de beide instanties konden verschillen.
Gebleken is dat DEKRA/KEMA abusievelijk de monsters niet op de gebruikelijke wijze had onderzocht. De constructie werd niet beoordeeld en voorafgaande aan de beproeving voor de trek- en wringontlasting werd het monster niet op de juiste wijze voorbewerkt. DEKRA/KEMA schortte daarom bezwaardes recht op het voeren van het KEMA-keurmerk op.
Op verzoek van Kaemingk B.V. verrichte DEKRA/KEMA daarna verder onderzoek. De sterkte van de verbinding werd in een nieuwe toestand bepaald. Kaemingk B.V. legde het laatste testrapport over aan de commissie als bewijs dat de kerstverlichting aan alle eisen voldeed.
De NVWA beoordeelde de nieuwe informatie en stelde vast dat het laatste testrapport weliswaar aangaf dat het risico beperkt was, maar dat de tekortkomingen zo ernstig waren dat niet het niveau van veiligheid bereikt werd dat vereist wordt door het Warenwetbesluit elektrotechnische produkten. Met het verstrijken van de tijd zou het risico bovendien toenemen.
In de constructie van het product ontbraken voorzieningen ter voorkoming van voorzienbare defecten. In de constructie werden ook geen compenserende oplossingen aangetroffen.
Kaemingk B.V. verkeerde ten onrechte in de veronderstelling dat het laatste DEKRA/KEMA-rapport het bewijs leverde dat de kerstverlichting aan alle eisen voldeed. Kaemingk B.V. bevestigde desgevraagd aan de NVWA dat het onderzoek uitdrukkelijk op haar verzoek was uitgevoerd. Het rapport concludeert overigens niet dat de verlichting aan alle eisen voldoet.
Norm
De kern van par. 5.2.10 van norm EN 60598-1, gelet op EN 60598-2-20, is dat flexibele aansluitleidingen van verlichtingstoestellen, waaronder (kerst)verlichtingsarmaturen, voorzien moeten zijn van een trek- en wringontlasting die de stroomgeleiders vrijwaart van mechanische krachten op de aansluitklemmen.
De motivering van deze eis is gelegen in het feit dat onderdelen die daarvoor niet zijn ingericht en ontworpen, beschadigd kunnen raken door mechanische belasting. Als een trek- en wringontlasting ontbreekt, worden de bewegingen van de aansluitleiding, die bij gewoon en voorzienbaar gebruik optreden, direct overgebracht op de elektrische verbinding van de aansluitklem. Daardoor is de betrouwbaarheid van die verbinding niet geborgd. Om die reden zijn in paragraaf 5.2.10.1 constructie-eisen opgenomen waaraan een trek- en wringontlasting moet voldoen.
Product bezwaarde
In de constructie van de kerstverlichting van Kaemingk B.V. worden mechanische krachten door bewegingen van de aansluitleiding direct overgebracht op de knijpverbinding die als aansluitklem fungeert en het elektrische contact tot stand brengt. Omdat de aansluitklem onderdeel is van het lamphoudercontact zullen op de klem uitgeoefende mechanische krachten ook effect hebben op de elektrische verbinding met de lamp. Het herhaaldelijk bewegen van de aansluitleiding kan leiden tot het breken van de geleiders. Ook kan het contact met de lamp gaan wijken. Als de verbindingen hierdoor beschadigd raken, kan vonkvorming ontstaan of kan de geleider losraken. Vonkvorming kan tot brand leiden. Het losraken van de geleider kan de afstanden (de zogenoemde kruip- en luchtwegen) verkleinen tussen de aanraakbare oppervlakken en de onder gevaarlijke spanning staande onderdelen of de onder spanning staande onderdelen onderling. Daardoor kan de gebruiker een elektrische schok ervaren bij het aanraken van vrijgekomen, onder gevaarlijke spanning staande onderdelen. Ook kan kortsluiting ontstaan. Kortsluiting is geregeld oorzaak van brand.
In de norm staat elk van de eisen niet op zich. Het samenspel van normen beoogt te borgen dat gedurende de gehele levensduur van het product veiligheid en zekerheid worden geboden, ook onder ongunstige omstandigheden.
Van het product van Kaemingk B.V. is vastgesteld dat een constructie voor trek- en wringontlasting ontbreekt. Bezwaarde weerspreekt dit niet. Er is ook geen andere technische oplossing toegepast. Dat het product niet aan de eisen van paragraaf 5.2.10 voldoet, wordt bevestigd door de beslissing van DEKRA/KEMA dat bezwaarde het KEMA- keurmerk niet mag voeren.
De aanvullend uitgevoerde testen door KEMA en SGS gaan niet in op de gevaren die kunnen ontstaan door het ontbreken van een trek- en wringontlasting. Hoewel de uitgevoerde trektest alleen geen informatie geeft over het gedrag van de elektrische verbindingen gedurende de te verwachten levensduur, heeft de NVWA wel rekening gehouden met de testresultaten bij de voorbereiding van het bestreden besluit. Dit besluit behelst immers behalve een rechtsoordeel niet meer dan een waarschuwing en een aankondiging. Indien de testresultaten ongunstiger zouden zijn geweest, dan zou niet zijn volstaan met (…) een constatering (rechtsoordeel) en waarschuwing, maar zou een boeterapport zijn gevolgd en op basis daarvan vermoedelijk een boetebeschikking.”
1.11
DEKRA Certification B.V. (DEKRA) rapporteerde op 6 juni 2012 de resultaten van op verzoek van Kaemingk aan de kerstverlichting uitgevoerde trektesten (“pull test with normal load and 40N load”). De testresultaten zijn als volgt beschreven:
“ Endurance test and thermal test:
The samples are tested with 1.05 x rated power at an ambient temperature of 45 °C for 14 days. After the endurance, no part of the product is unserviceable, unsafe or cracks.
Pull test with new sample:
The pull tests are executed with 10 new samples. The single cord is pulled with 30 N. After the test, no damage of the cord and the displacement is less than 1 mm.
Pull test with sample after endurance:
- 10 samples with 30N: The single cord is pulled with 30 N for 50 times. After the test, no damage of the cord and the displacement is less than 1 mm.
- 10 samples with 40 N: The single cord is pulled with 40 N for 50 times. After the test, no damage of the cord and the displacement is less than 2 mm.”
1.12
Bij brief van 4 juli 2013 berichtte DEKRA het volgende aan Kaemingk:
“ Hiermee bevestigen we het volgende: Bij bovenstaande types is in 2010 geconstateerd dat de trek-wringontlasting niet overeenkwam met de vereisten volgens par. 20.10.2 van de norm EN 60598-2-20 en par. 5.2.10 van de norm EN 60598-1.
Er is door ons vervolgens een risico-analyse inclusief tests uitgevoerd waaruit het volgende bleek: Het zal in de praktijk niet mogelijk zijn om de kabel los te trekken van het contact van de lamphouder. Als er een kracht van 30 N op de kabel van de kerstverlichting komt, zal de klem van de lamphouder los schieten en zal de kracht op de kabel direct afnemen. De klem verbindingen tussen het contact en de draad is niet onderhevig aan mechanische slijtage (het is een gefixeerde situatie in de behuizing van de lamphouder). De klemverbindingen tussen de draad en het contact van de lamphouder kunnen een kracht van 3 maal de in de norm geëiste trekkracht van 30 N weerstaan.
Op basis van deze risico-analyse kunnen we dan ook concluderen dat bij normaal gebruik van het artikel in de praktijk geen onveilige situatie ontstaat.”

Uitspraak van de rechtbank

2.1
De rechtbank heeft het beroep van Kaemingk gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit, hetgeen inhoudt dat het in de brief van 8 oktober 2010 vervatte rechtsoordeel wordt herroepen. Voorts heeft de rechtbank de minister veroordeeld tot vergoeding aan Kaemingk van de schade die deze lijdt wegens overschrijding van de redelijke termijn, welke schade is bepaald op € 500.
2.2
De rechtbank heeft, voor zover voor het hoger beroep van belang, het volgende overwogen:
“ 5.3. Gelet op de positieve testen van KEMA en SGS tegenover de niet met stukken onderbouwde stelling van de minister dat niet wordt voldaan aan de eisen van norm EN 60598-1 en norm EN 60598-2-20, is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Voor zover de door KEMA en SGS verrichte testen niet hebben plaatsgevonden na de losmaking van de ader van de kabel bij het contact van de lamphouder, heeft naar het oordeel van de rechtbank te gelden dat eiseres heeft mogen afgaan op de keuringsuitslagen van een “certified body” nu de minister geen tegenbewijs heeft aangeleverd dat de partij in kwestie niet voldoet aan de van toepassing zijnde veiligheidsnormen. Daar komt bij dat artikel 4, eerste lid, van het WEP er niet aan in de weg staat dat op andere wijze aan de in artikel 3 van het WEP vervatte veiligheidsnorm wordt voldaan dan door te voldoen aan de in bijlage 1 bij de Aanwijzing opgenomen normen EN 60598-1 en EN 60598-2-20, die overigens geen verbindende voorschriften inhouden. Maatgevend is immers niet of aan het rechtsvermoeden in de zin van artikel 4, eerste lid, van het WEP wordt voldaan, maar dat ten minste aan de eisen wordt voldaan die zijn opgesomd in de bijlage behorende bij het WEP. Gelet op onder meer het hangende beroep overgelegde en niet weersproken rapport van KEMA van 6 juni 2012 ziet de rechtbank geen aanleiding om te betwijfelen dat de partij kerstverlichting voldoet aan de veiligheidseisen die zijn opgesomd in de bijlage behorende bij het WEP.”

Het geschil in hoger beroep

Aanvullende rapportages
3. In hoger beroep hebben partijen hun standpunten met aanvullende rapportages onderbouwd.
3.1.
In opdracht van NVWA is onderzoek gedaan door VDE Prüf- und Zertifizierungsinstitut GmbH (VDE). Het op 10 februari 2014 door VDE uitgebrachte rapport vermeldt dat in overeenstemming met EN 60598-2-20:2010, onder 20.11.2,
“ (…) the cord anchorage was tested with a pull of 30 N.
This procedure was conducted in each case on five different lamps.
During the first pull the mark on the wire was displaced more than 2 mm. The wire was completely pulled out of the candle shaft.
During the test of the strain relief the clips that fixate the insulation of the wire are not considered as a part of the strain relief. The wire is solved from the junction (see also ECS OSM/LUM decision sheet DS 0962-2010, ECS OSM/LUM decision sheet DS 0886-2010 and 531-06).”
VDE komt tot de volgende beoordeling:
“ Lighting Chains must be designed according to the general states of the technology. This includes the standards performed under II (Testing Requirements and Testing) for general and particular requirements and testing for lighting chains.
Clause 5.2.10 respectively 20.11.2 requires a strain relief that prevents the conductors from strain, including twisting, where they are connected to the terminals.
Without cord anchorage it is possible to subjected the wire to an undue mechanical or thermal stress. It shall not be possible to push the flexible cable or cord into the luminaire where they are connected to the terminals.
The samples does not comply with the requirements of the standards, named under II (Testing Requirements and Testing).”
3.2.
DEKRA heeft op verzoek van Kaemingk op 23 juni 2015 een aanvullend testrapport uitgebracht. Het onderzoek hield blijkens dit rapport het volgende in:
“ Test Program:
To determine whether it is likely that overheating will occur in normal use the voltage drop at the contact with a current of 0,5 A was measured before and after the following tests:
- Endurance test on 15 samples for 14 days at an ambient of 45 °C and a supply voltage of 1,05 ± 0,015 times the voltage at which the rated wattage of the lamp is obtained
- Pull test of 50 times 30N (after endurance test) on 5 samples
- Pull test of 50 times 40N (after endurance test) on 5 samples
- Flexing test (without endurance test) on 5 samples with a load of 5N and 1000 cycles.
- Flexing test (after endurance test) on 5 samples with a load of 5N and 1000 cycles.
Note: The samples were not modified. The connection between the conductor and lamp contact were not cut, but remained intact. Above tests mentioned are derived from the available luminaire standards.”
DEKRA komt tot de volgende conclusie:
“ For the tests we measured the voltage drop of the contact. The measurement was made between the connecting cable and the lamp contact (either side contact or centre contact). The voltage drop indicates the amount of power at the contact (voltage drop x current). A higher voltage drop will result in a higher power at the contact which can result in overheating and eventually a risk of fire.
After the endurance test there was a small increase of the voltage drop measured before and after the endurance test. After performing the pull test the voltage drop decreased. After the flexing test there was also no to only a small increase of the voltage drop. The highest voltage drop, measured after the endurance test of 14 days at 45 °C, was 21,2 mV at a current of 0,5 A. In similar cases a maximum of 22,5 mV is considered acceptable. Therefore it is justified to say that this construction will in normal use not lead to overheating and an fire hazard.
During and after the flexing test some of the connections were broken. After investigation it showed that the conductors inside the cable broke at the point it enters the enclosure. The weak point regarding flexing is in that case at the cable entry and not at the lamp contact. Requiring a cord anchorage will not influence this result.”
3.3
Bij brief van 3 juli 2015 verklaarde DEKRA aan Kaemingk het volgende:
“ 1. Kerstverlichting levert geen gevaar op
Wij hebben de kerstverlichting met artikelnummer 490768 onderworpen aan verschillende testen. Daaruit is gebleken dat het in de praktijk niet mogelijk is de elektriciteitskabel los te trekken van het contact van de lamphouder (zie onze brief van 4 juli 2013 in de bijlage bij deze brief). De aansluitklem is in geen van de geteste situaties gebroken of beschadigd. Elektrische schokvorming of aanraking van vrijgekomen onder spanning staande delen of kortsluiting door het losraken van de elektriciteitskabel is in de praktijk niet mogelijk.
Voorts blijkt uit de aanvullende testen die wij hebben verricht (zie testrapport van
23 juni 2015) dat er geen gevaar is op oververhitting of brand. Overigens blijkt ook uit de trektest beschreven in het testrapport van 23 juni 2015 dat het na kunstmatige veroudering niet mogelijk is de elektriciteitskabel los te trekken van het contact van de lamphouder.
Een gevaar op vonkvorming bestaat bij de kerstverlichting niet. Vonkvorming ontstaat slechts als er een afstand ontstaat tussen het elektrische contact en de elektriciteitskabel. Zoals blijkt uit de uitgevoerde trektesten beschreven in ons testrapport van 6 juni 2012, is er bij de kerstverlichting in de praktijk slechts sprake van een minimale verschuiving van de elektriciteitskabel (< 1 tot, na veroudering, < 2 mm), waardoor ook het contact niet meer dan 1 tot (minder dan) 2 mm kan verschuiven. Met deze verschuiving kan er geen afstand ontstaan tussen het contact en de elektriciteitskabel en is vonkvorming dus uitgesloten.
Derhalve zijn wij van mening dat de kerstverlichting voldoet aan artikel 3, lid 1 Warenwetbesluit elektrotechnische producten (WEP) en de bijlage daarbij.
2. “Preparatie” kerstverlichting volgens normen
De testen die voortvloeien uit de CTL decision 531/06 en CTL decision 0962/10 zijn niet geschikt voor deze kerstverlichting.
De geharmoniseerde normen NEN-EN-IEC 60598-1 en NEN-EN-IEC 60598-2-20, noch CTL decision 531/06 en CTL decision 0962/10 bepalen dat de kerstverlichting moet worden geprepareerd op de wijze als door VDE beschreven bij vraag 4 van een deskundigeverklaring van 10 februari 2014, zoals door Kaemingk B.V. aan ons ter beschikking gesteld (“To ensure the wire is not protected by its connection at the junction the wire is solved from the junction during the test of the strain relief acc. to clause 5.2.10.3. Therefore the wire was cut off below the fixation on that flat plugs.”)
De genoemde geharmoniseerde normen en CTL decisions schrijven slechts voor dat “the conductors shall be cut from the contacts of the lampholder.”. Met andere woorden: de elektrische geleiders moeten worden los gemaakt van de lampcontacten. Er is niet vermeld dat hiertoe de kabel moet worden doorgesneden.
In het geval van de kerstverlichting zorgt de constructie er als geheel voor dat de elektrische geleiders verlicht worden van trek- en wringkrachten. Om de werking hiervan in het geval van de kerstverlichting te testen, zou de kerstverlichting moeten worden geprepareerd zoals is afgebeeld op de foto die als bijlage bij deze verklaring is gevoegd; de koperen bedrading wordt doorgesneden, zodat deze geen krachten kan opvangen, en de kabel blijft gehecht aan de aansluitklemmen, zodat de aansluitklemmen hun werk kunnen blijven doen (het waarborgen dat de elektrische geleiders verlicht worden van trek- en wringkrachten).
Het is echter niet mogelijk de kabel door te snijden zoals hiervoor beschreven zonder de constructie van de kerstverlichting aan te tasten. Om de kabel door te snijden moet immers de behuizing van de kerstverlichting worden doorgesneden, waarmee deze zijn functie verliest; het is niet mogelijk de behuizing na het doorsnijden in oorspronkelijke vorm en met behoud van de originele functie (het waarborgen dat de geleiders verlicht worden van trek- en wringkrachten) te herstellen.”
3.3.
Het Laboratorium Productveiligheid FME, Zwijndrecht, van NVWA, Divisie Consument & Veiligheid bracht op verzoek van de minister op 21 september 2015 een “Verslag onderzoek kaarsverlichting” uit. Blijkens dit verslag is het doel van het onderzoek
“ te beoordelen wat de bijdrage is van de fixatieklemmen en de klemming van de draad in het binnenwerk op het voorkomen van het mechanisch belasten van de aansluitklemmen.”
Het verslag vermeldt omtrent het onderzoek het volgende:
“ In de behuizing is met behulp van een kleine frees een vakje uit de behuizing van de kaarsverlichting gehaald waarna de draad is doorgeknipt voor de fixatieklemmen.
Met behulp van een handkracht opnemer is afzonderlijk getrokken aan draad A en B.
Deze kwam geheel los bij een eerste keer trekken bij de volgende kracht:
A= 8,3N
B= 13,5N
(…)
Om het mogelijk te maken om de draad door te snijden achter de fixatieklemmen is het binnenwerk verwijderd uit het kaarslichaam. Daarna is de draad doorgesneden achter de fixatieklemmen. De draad is daarna terug geplaatst in de klemming van het binnenwerk zonder het kaarslichaam terug te plaatsen.
De beproeving is op deze wijze uitgevoerd om alleen duidelijkheid te krijgen dat de bijdrage van de fixatieklemmen voor het klemmen van de isolatie onvoldoende is om te voorkomen dat een ader los komt; afgezien van het feit dat deze klemmen een andere functie vervullen en niet als trek- en wringontlasting kunnen worden aangemerkt.
Met behulp van een trek- drukbank is afzonderlijk getrokken aan draad A en B.
De ingestelde trekkracht is 30N met 50 maal trekken (referentie EN 60598-2-20:2010 paragraaf 20.11.2).
Deze kwam geheel los bij de eerste keer trekken bij de volgende kracht:
A= 19,56N
B= 15,69N”
Het wettelijk kader
4.1
Artikel 2, eerste lid, van Richtlijn 2006/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke voorschriften der lidstaten inzake elektrisch materiaal bestemd voor gebruik binnen bepaalde spanningsgrenzen (Pb 2006, L 374, blz. 19; Richtlijn 2006/95/EG) bepaalt dat de lidstaten de nodige maatregelen treffen opdat het elektrische materiaal slechts in de handel kan worden gebracht indien het, vervaardigd volgens de regels van goed vakmanschap op het gebied van de veiligheid die in de Gemeenschap gelden, bij correcte installatie en degelijk onderhoud en bij gebruik overeenkomstig de bestemming, de veiligheid van mensen, huisdieren en goederen niet in gevaar brengt. Het tweede lid van dit artikel verwijst naar Bijlage I “Hoofdelementen Van De Veiligheidsdoeleinden Voor Elektrisch Materiaal, Bestemd Voor Gebruik Binnen Bepaalde Spanningsgrenzen”, waarin de voornaamste elementen betreffende de in het eerste lid bedoelde veiligheidsdoeleinden zijn samengevat.
Artikel 5 van Richtlijn 2006/95/EG bepaalt, onder meer, dat normen worden aangemerkt als geharmoniseerd, wanneer zij, na in onderlinge overeenstemming te zijn vastgesteld door de organen waarvan door de lidstaten overeenkomstig artikel 11, eerste alinea, onder a), mededeling is gedaan, in het kader van de nationale procedures zijn gepubliceerd; zij moeten worden bijgewerkt op grond van de technologische vooruitgang en de ontwikkeling van de regels van goed vakmanschap op het gebied van veiligheid.
In artikel 8, tweede lid, van Richtlijn 2006/95/EG is bepaald dat in geval van betwisting de fabrikant of de importeur een door een overeenkomstig artikel 11, eerste alinea, onder b), medegedeeld orgaan opgesteld rapport kan overleggen inzake het overeenkomen van het elektrisch materiaal met de bepalingen van artikel 2.
4.2
Richtlijn 2006/95/EG is geïmplementeerd in het op de Warenwet en de Elektriciteitswet gebaseerde Warenwetbesluit elektrotechnische producten (WEP).
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het WEP is het verboden elektrotechnische producten te verhandelen, die niet voldoen aan de eisen gesteld bij of krachtens dit besluit.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van het WEP moeten elektrotechnische producten, overeenkomstig de regels van goed vakmanschap die in de EEG/EER gelden, bij juiste installatie, gebruik overeenkomstig hun bestemming en degelijk onderhoud geen gevaar opleveren voor personen, huisdieren of goederen. Zij moeten daartoe ten minste voldoen aan de in de bijlage bij dit besluit opgenomen eisen.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, van het WEP wordt een elektrotechnisch product vermoed te voldoen aan het bepaalde bij of krachtens artikel 3 indien het voldoet aan de veiligheidseisen van de daartoe door Onze Minister aan te wijzen normen, bedoeld in artikel 5 van Richtlijn 2006/95/EG.
Artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, van het WEP bepaalt, onder meer, dat de minister de instellingen aanwijst die bevoegd zijn rapporten op te stellen als bedoeld in artikel 8, tweede lid, van Richtlijn 2006/95/EG.
In de bijlage bij het WEP zijn, voor zover hier van belang, de volgende eisen opgenomen:
d. bij gebruik overeenkomstig de bestemming en voldoende onderhoud moeten gevaar voor letsel of schade ten gevolge van onvrijwillige aanraking van onderdelen die bestemd zijn om onder spanning te staan of stroom te geleiden, alsmede de mogelijkheid van het onder spanning raken of stroom geleiden van niet daartoe bestemde onderdelen zijn uitgesloten;
h. bij gebruik overeenkomstig de bestemming en voldoende onderhoud moeten zij voldoende bestand zijn tegen te verwachten uitwendige mechanische krachten.
Ingevolge artikel 1 van de Warenwetregeling aanwijzing normen elektrotechnische produkten worden als normen bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel a, van het Warenwetbesluit elektrotechnische produkten, aangewezen de normen zoals vermeld in bijlage 1 van deze regeling. Tabel I van bijlage 1 van de regeling vermeldt 60598-1:1989 en 60598-2-20:1991.
Standpunten van partijen
5.1
De minister voert aan dat de rechtbank bij haar oordeel, dat artikel 4, eerste lid, van het WEP er niet aan in de weg staat dat op andere wijze wordt voldaan aan de in artikel 3 van het WEP vervatte veiligheidsnorm dan door te voldoen aan de aangewezen normen EN 60598-1 en EN 60598-2-20, onvoldoende gewicht heeft toegekend aan het bepaalde in artikel 3, eerste lid, van het WEP dat elektrotechnische producten overeenkomstig de regels van goed vakmanschap geen gevaar mogen opleveren voor personen, huisdieren of goederen. Volgens de minister kan wat de regels van goed vakmanschap vergen onder meer worden opgemaakt uit de adviezen (decisions) van internationale overleggroepen van deskundigen als IEC CTL en CTL OSM/LUM.
De minister betoogt dat de door Kaemingk aangeboden resultaten van haar contra-expertise het oordeel van NVWA niet weerspreken, aangezien de in opdracht van Kaemingk uitgevoerde tests niet geheel overeenkomstig de regels van goed vakmanschap werden verricht. Volgens NVWA worden de mechanische krachten rechtstreeks op de elektrische verbindingen overgebracht (knijpverbinding en lampcontact) waardoor de trek- en wringontlasting onvoldoende functioneert. Dit is, zo is de opvatting van de minister, niet in overeenstemming met de eisen opgesomd in de bijlage bij het WEP. NVWA aanvaardt niet de verklaring van DEKRA dat zelfs bij een trekkracht van 90 Newton de verbindingen van de door Kaemingk verhandelde kerstverlichting blijven vastzitten en dat er daarom geen sprake is van gevaar. DEKRA is sinds 2010 op de hoogte van het standpunt dat NVWA de vervangende, verzwaarde trektest (90 N) niet als adequate vervanger beschouwt van de in de geldende norm beschreven test. Een interpretatiedocument van het CTL stelt vast hoe moet worden gehandeld bij het toepassen van knijpverbindingen. Het standpunt van NVWA komt met die interpretatie overeen. Het testen in afwijking van de norm, zonder rekening te houden met de CTL-decision en zonder dat compenserende maatregelen genomen zijn in het ontwerp van het product, is naar de mening van de minister in strijd met de eisen van goed vakmanschap. In de elektrotechniek is algemeen aanvaard dat elektrische verbindingen niet aan mechanische krachten mogen worden blootgesteld. Om die reden is in de toepasselijke normen een eis in de productnorm opgenomen die een dergelijke blootstelling verbiedt. Dit brengt mee dat de kerstverlichting van Kaemingk moet zijn voorzien van een deugdelijke trek- en wringontlasting. Deze eis wordt gesteld omdat de ervaring geleerd heeft dat tijdens de te verwachten levensduur van elektrische apparaten zonder een deugdelijke trek- en wringontlasting, elektrische verbindingen onbetrouwbaar kunnen worden en langzaam kunnen degenereren. In dat geval kunnen verbindingen oververhit raken of gaan vonken waardoor brand kan ontstaan. Als een ader na degeneratie losraakt, kan ook kortsluiting ontstaan. Voorstellen tot wijziging van de norm in de door DEKRA kennelijk voorgestane richting, maken weinig kans van slagen voor het forum van internationale deskundigen, gelet op de uitkomst van de discussie die op mondiale en Europese schaal heeft plaatsgevonden over dit onderwerp. Deze discussie heeft zijn neerslag gevonden in een CTL-decision (2007) en een CTL OSM/LUM-decision (2010). De testprocedure van de NVWA is in overeenstemming met de in de beide decisions verstrekte uitleg. DEKRA is overigens deelnemer aan het genoemde OSM/LUM-overleg.
Volgens de minister bevestigen de resultaten van een nader door VDE uitgevoerd onderzoek naar een op 8 november 2013 opnieuw van de partij kerstverlichting genomen monster de bevindingen van het oorspronkelijke onderzoek.
5.2
Kaemingk heeft gemotiveerd verweer gevoerd en betoogd dat zij met de op haar verzoek uitgebrachte rapporten van bevoegde keuringsinstanties heeft aangetoond dat de in geding zijnde kerstverlichting voldoet aan de eisen van artikel 3, eerste lid, van het WEP (in verbinding met de bijlage van het WEP).
Het oordeel van het College
6. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het WEP is het verboden elektrotechnische producten te verhandelen, die niet voldoen aan de eisen gesteld in, voor zover hier van belang, artikel 3, eerste lid, (in verbinding met de bijlage) van dit besluit. Een elektrotechnisch product dat aan de veiligheidseisen van aangewezen normen voldoet wordt, ingevolge artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, van dit besluit, vermoed aan de in artikel 3, eerste lid, gestelde eisen te voldoen. Een elektrotechnisch product dat niet aan de in die aangewezen normen neergelegde veiligheidseisen voldoet, mag niettemin worden verhandeld, mits het aan de in artikel 3, eerste lid, gestelde eisen voldoet. In dat geval zal op andere wijze (dan door bewijs van conformiteit aan bedoelde aangewezen normen) moeten worden aangetoond dat het elektrotechnische product voldoet aan de in artikel 3, eerste lid, gestelde norm.
De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat artikel 4, eerste lid, van het WEP er niet aan in de weg staat dat op andere wijze aan de in artikel 3 van het WEP vervatte veiligheidsnorm wordt voldaan dan door te voldoen aan de in bijlage 1 bij de Aanwijzing opgenomen normen EN 60598-1 en EN 60598-2-20. Maatgevend is niet of aan het rechtsvermoeden in de zin van artikel 4, eerste lid, van het WEP wordt voldaan, maar of wordt voldaan aan de norm van artikel 3, eerste lid, van het WEP, in verbinding met de eisen die zijn opgesomd in de bijlage behorende bij het WEP.
Aan de orde is derhalve niet de vraag of de door Kaemingk ter verhandeling geïmporteerde kerstverlichting voldoet aan de hiervoor bedoelde geharmoniseerde normen, maar of Kaemingk voldoende heeft aangetoond dat dit elektrotechnische product, overeenkomstig de regels van goed vakmanschap die in de EEG/EER gelden, bij juiste installatie, gebruik overeenkomstig hun bestemming en degelijk onderhoud geen gevaar oplevert voor personen, huisdieren of goederen, waarbij in het bijzonder is voldaan aan de onder d en h van de bijlage bij het WEP opgenomen eisen.
Naar aanleiding van het door NVWA ingenomen standpunt dat de kerstverlichting niet veilig is – om de reden dat de flexibele elektrische aansluitleidingen, verbonden aan de lamp, niet van een deugdelijke trek- en wringontlasting zijn voorzien – heeft Kaemingk verschillende rapporten overgelegd van onderzoeken verricht door ‘notified bodies’ (KEMA/DEKRA, SGS). Daarin is telkens op basis van verschillende ‘pulltests’, waarbij onder andere de elektriciteitskabel langduriger en aan een veel grotere uitwendige mechanische kracht werd blootgesteld dan de EN-normen voorschrijven en een verouderingsmethode werd toegepast, geconcludeerd dat het elektrotechnische product voldoende bestand is tegen te verwachten uitwendige mechanische krachten.
De minister is van opvatting dat deze onderzoeksresultaten niet relevant zijn, omdat ze geen antwoord geven op de vraag of het product van een deugdelijke trek- en wringontlasting is voorzien die de in de EN-normen beschreven test (pulltest na preparatie waarbij de elektrische verbindingen worden losgemaakt) doorstaat. Met dit standpunt gaat de minister eraan voorbij dat in de op verzoek van Kaemingk verrichte onderzoeken is beoordeeld of het product voldoet aan het bepaalde in artikel 3, eerste lid, van het WEP. In het bijzonder is beoordeeld of bij gebruik overeenkomstig de bestemming en voldoende onderhoud het product voldoende bestand is tegen te verwachten uitwendige mechanische krachten en of bij bedoeld gebruik en onderhoud gevaar voor letsel of schade ten gevolge van onvrijwillige aanraking van onderdelen die bestemd zijn om onder spanning te staan of stroom te geleiden, alsmede de mogelijkheid van het onder spanning raken of stroom geleiden van niet daartoe bestemde onderdelen, uitgesloten is. Anders dan de minister ter zitting van het College naar voren heeft gebracht, is niet gebleken dat het onder ‘notified bodies’ evident is dat voor het hier aan de orde zijnde product een trek- en wringontlasting die de in de EN-normen beschreven test doorstaat een zodanig fundamenteel vereiste is, dat dit een voorwaarde is om het product als veilig te kunnen aanmerken. De ‘notified bodies’ die in opdracht van Kaemingk hebben gerapporteerd hebben die opvatting in ieder geval (tot op heden) niet beaamd. Het College is dan ook van oordeel dat Kaemingk met de door haar overgelegde rapporten genoegzaam heeft aangetoond dat de kerstverlichting voldoet aan de veiligheidseisen die zijn opgesomd in de bijlage behorende bij het WEP.
7. Het hoger beroep van de minister is ongegrond en de aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
8. Kaemingk heeft aangevoerd dat, indien het College tot het oordeel komt dat de kerstverlichting veilig is en het hoger beroep ongegrond is, sprake is van een onrechtmatig besluit als gevolg waarvan Kaemingk schade heeft geleden. Kaemingk heeft het College verzocht, onder nadere aanvoering van de omvang van de schade, de minister te veroordelen tot vergoeding van de schade die Kaemingk als gevolg van het onrechtmatige besluit heeft geleden.
Naar het oordeel van het College is voldoende aannemelijk dat Kaemingk als gevolg van het bij het bestreden besluit van 6 februari 2012 gehandhaafde besluit van 8 oktober 2010, inhoudende dat de betreffende partij kaarskerstverlichting niet in de handel kan worden gebracht dan nadat deze in overeenstemming is gebracht met de wettelijke eisen, schade heeft geleden. Het argument van de minister dat dit verzoek moet worden afgewezen omdat Kaemingk onvoldoende heeft onderbouwd dat zij schade heeft geleden, wordt niet gevolgd.
Ter voorbereiding van een nadere uitspraak ter bepaling van de omvang van de door de minister aan Kaemingk te vergoeden schade zal het College, met toepassing van artikel 8:73, tweede lid, (oud) van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het onderzoek heropenen. Daarbij zullen partijen eerst in de gelegenheid worden gesteld om in onderling overleg tot een oplossing van dit geschil te geraken. Indien partijen niet tot overeenstemming mochten komen en Kaemingk het verzoek om schadevergoeding niet intrekt, dient zij uiterlijk twaalf weken na de datum van deze uitspraak een schriftelijke toelichting in te dienen waarin zij de door haar geleden schade concretiseert en voor zover nodig met bewijsstukken onderbouwt. De minister zal daarna gedurende vier weken de gelegenheid krijgen om op de toelichting van Kaemingk te reageren. Vervolgens zal het College het verdere verloop van de procedure bepalen, dan wel uitspraak doen.
9. Het College veroordeelt de minister in de door Kaemingk in hoger beroep tot op heden gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt het College op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.170,-- (1 punt voor het indienen van het verweerschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting bij het College, 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting bij het College, met een waarde per punt van € 496,-- en een wegingsfactor 1).
10. Op grond van artikel 8:109, tweede lid, van de Awb wordt van de minister een griffierecht van € 503,-- geheven.

Beslissing

Het College:
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van Kaemingk tot een bedrag van € 1.170,--;
- heropent het onderzoek ter voorbereiding van een nadere uitspraak over (de omvang van) de aan Kaemingk te vergoeden schade;
- bepaalt dat Kaemingk, tenzij het verzoek wordt ingetrokken, uiterlijk twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak een memorie indient waarbij zij de door haar geleden schade concretiseert en voor zoveel nodig met bewijsstukken onderbouwt, en dat de minister hierop binnen vier weken na toezending van die memorie reageert, waarna het College het verdere verloop van de procedure zal bepalen dan wel uitspraak zal doen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.A.J. van Lierop, mr. H. Bolt en mr. W. den Ouden, in aanwezigheid van mr. C.G.M. van Ede, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2016.
w.g. W.A.J. van Lierop w.g. C.G.M. van Ede