Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 mei 2016 op het hoger beroep van:
[naam 1] , handelend onder de naam [naam 2] , te [plaats] , appellante
(gemachtigde: [naam 3] ),
appellante
en
de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (minister)
Procesverloop in hoger beroep
Grondslag van het geschil
Uitspraak van de rechtbank
Beoordeling van het geschil in hoger beroep
Appellante voert aan dat het proces-verbaal van de toezichthouder is gebaseerd op anoniem verrichte waarnemingen van tot op heden voor appellante slechts onder een nummer bekende assistent-inspecteurs. Appellante heeft op 13 maart 2014 zelf gewerkt. Slechts heel even heeft een klant ingesprongen. Er bestaat geen ondergeschiktheidsrelatie tussen appellante en de achter de bar aangetroffen man van wie de assistent-inspecteurs overigens niet de identiteit hebben vastgesteld. Volgens appellante is het niet vaststellen van de identiteit van de vermeende werknemer in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het zorgvuldigheidsbeginsel en het beginsel van equality of arms brengen met zich dat de minister aannemelijk moet maken om welke persoon het gaat.